ECLI:NL:CRVB:2010:BM1532

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-2633 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAJONG-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid onder de 25%

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 april 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Arnhem. Appellant had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze aanvraag omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 25% zou zijn. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarop appellant in hoger beroep ging.

De Raad heeft vastgesteld dat appellant, geboren op 30 december 1960, op 3 maart 2008 een aanvraag voor de Wajong-uitkering indiende, waarbij hij stelde dat hij al voor zijn zeventiende arbeidsongeschikt was. Het Uwv handhaafde zijn besluit om de uitkering te weigeren, en de rechtbank onderschreef dit besluit. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv zijn klachten onvoldoende heeft onderkend.

De Raad heeft de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit beoordeeld. De verzekeringsarts concludeerde dat appellant beperkt is in zijn belastbaarheid door een verstandelijke handicap, maar dat hij in staat is tot eenvoudige, goed gestructureerde werkzaamheden. De bezwaarverzekeringsarts heeft echter aanvullende beperkingen vastgesteld, maar de Raad vond geen reden om de eerdere conclusies van het Uwv te betwisten. De Raad oordeelde dat het Uwv in hoger beroep de arbeidskundige grondslag van het besluit deels had gewijzigd, maar dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand konden blijven.

De uitspraak van de Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, maar laat de rechtsgevolgen van het Uwv-besluit intact. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De Raad heeft bepaald dat het Uwv het betaalde griffierecht aan appellant vergoedt.

Uitspraak

09/2633 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 6 mei 2009, 08/4213 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv).
Datum uitspraak: 16 april 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en bij brief van 28 augustus 2009 een rapport van bezwaararbeidsdeskundige H.A.M. Eekhoudt van 21 juli 2009 ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2010. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J. de Graaf.
II. OVERWEGINGEN
1. Het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong), zoals die luidden tot 1 januari 2010.
2. Appellant, geboren op 30 december 1960, heeft op 3 maart 2008 een aanvraag om een uitkering ingevolge de Wajong ingediend en daarbij gesteld reeds voor zijn zeventiende verjaardag arbeidsongeschikt te zijn geworden. Bij besluit van 2 juni 2008, gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 12 september 2008 (hierna: het bestreden besluit), heeft het Uwv geweigerd appellant ingaande 30 december 1978 in aanmerking te brengen voor een Wajong-uitkering, omdat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid op en na die datum minder is dan 25%.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
4. Appellant heeft in hoger beroep, kort samengevat en zakelijk weergegeven, aangevoerd dat het Uwv zijn klachten onvoldoende heeft onderkend.
5.1. De Raad oordeelt als volgt.
5.2. De Raad heeft in hetgeen appellant in hoger beroep ter zake van de medische grondslag van het bestreden besluit heeft gesteld geen grond gevonden om de rechtbank niet te volgen in haar oordeel. Verzekeringsarts G.N.L. Lechanteur heeft na spreekuurcontact en weging van het rapport van psychodiagnostisch werker M.H.G. Boers en GZ-psycholoog H. Wullink van 28 februari 2005 vastgesteld dat appellant sinds zijn zeventiende verjaardag en bij het einde van de wachttijd in zijn belastbaarheid beperkt is in verband met een verstandelijke handicap. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat appellant aangewezen is op eenvoudige goed gestructureerde werkzaamheden, niet te stresserend van aard, en heeft in dit verband beperkingen vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 8 mei 2008. Bezwaarverzekeringsarts A.D.C. Huijsmans heeft na dossierstudie en weging van de door appellant ingebrachte voorlopige rapportage van psycholoog W.J. Achterveld van 22 februari 2002 geconcludeerd dat uit de diverse medische informatie niet blijkt dat er sprake is van enige psychopathologie, ook niet van een verstandelijke handicap. Gelet op de persoonlijkheidskenmerken van appellant zijn de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen echter wel te onderbouwen. De bezwaarverzekeringsarts meent dat voor conflicthantering en intensieve samenwerking aanvullende beperkingen dienen te worden aangenomen. De bezwaarverzekeringsarts is verder van mening dat de angstklachten van appellant – welke eerst in 2002 hebben geleid tot het volgen van therapie – geen reden vormen om medische beperkingen aan te nemen en heeft vervolgens de eerder opgestelde FML op 22 juli 2008 aangepast. Het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts komt de Raad niet onjuist voor. De Raad is uit de medische stukken niet gebleken van andere of zwaardere beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Appellant heeft in beroep en in hoger beroep geen medische stukken in geding gebracht die doen twijfelen aan de juistheid van het door het Uwv ingenomen standpunt aangaande zijn belastbaarheid.
5.3. De Raad stelt voorts vast dat het Uwv met het in rubriek ? vermelde arbeidskundige rapport van 21 juli 2009 de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit deels heeft gewijzigd, nu daarbij twee van de acht aan appellant voorgehouden functies wegens ongeschiktheid zijn komen te vervallen. Verder zijn, met uitzondering van de functie van medewerker groen (SBC-code 242040), de door het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem bij de overige functies gegenereerde signaleringen ten teken van mogelijke overschrijding van de belastbaarheid van appellant eerst bij het rapport van 21 juli 2009 stuk voor stuk besproken en is toegelicht waarom van overschrijding geen sprake is en waarom de functies voor appellant geschikt zijn. De Raad is van oordeel dat met die toelichting afdoende is gemotiveerd dat appellant in medisch opzicht in staat is te achten de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in zijn rapportage vastgelegd dat een schatting op basis van de gehandhaafde functies onveranderd leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid voor minder dan 25%.
5.4. De Raad is gelet op het vorenstaande van oordeel dat het bestreden besluit eerst in hoger beroep van een deugdelijke arbeidskundige grondslag is voorzien, zodat de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komen. De Raad ziet evenwel aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand te laten.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Bepaalt dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierecht van in totaal € 149,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 april 2010.
(get.) M. Greebe.
(get.) R.L. Rijnen.
GdJ