ECLI:NL:CRVB:2010:BM1497
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van onverschuldigd betaalde toeslag ingevolge de Toeslagenwet
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 9 maart 2009, waarin het bezwaar van appellante tegen een terugvordering van het Uwv ongegrond werd verklaard. Het Uwv had op 27 oktober 2008 besloten om een bedrag van € 22.973,11 aan onverschuldigd betaalde toeslag terug te vorderen, dat was ontvangen over de periode van 1 december 2000 tot en met 28 februari 2007. De rechtbank oordeelde dat het Uwv met zijn specificatie van de betaalde toeslagen per jaar niet voldoende inzicht had gegeven in de berekening van het totaalbedrag van de terugvordering, wat leidde tot vernietiging van een eerder besluit van het Uwv.
In hoger beroep stelde appellante dat de berekening van het terugvorderingsbedrag nog steeds niet duidelijk was. Ze maakte opmerkingen over de betalingsregeling en het kwijtscheldingsbeleid van het Uwv. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat het Uwv met de berekening in het besluit van 27 oktober 2008 voldoende duidelijkheid had verschaft. De Raad bevestigde dat de berekening op een controleerbare manier was gepresenteerd, met vermelding van het bedrag van de toeslag per dag, de data en percentages van de indexeringen, en het aantal betaaldagen per periode van een half jaar of korter.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 16 april 2010.