ECLI:NL:CRVB:2010:BM1283

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-3845 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid College bij uitvoering Wvg en verstrekking voorzieningen in natura

In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 7 april 2010, in het hoger beroep van appellante tegen de gemeente Amsterdam, werd de bevoegdheid van het College bij de uitvoering van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) behandeld. Appellante had in 2004 een fiets met hulpmotor in bruikleen gekregen, maar in 2005 besloot de gemeenteraad van Amsterdam dat deze verstrekking niet meer zou plaatsvinden. Appellante betwistte deze beslissing en stelde dat het College niet in overeenstemming met de beleidsregels handelde door de bruikleenovereenkomst in te trekken en de fiets in eigendom te verstrekken, samen met een financiële tegemoetkoming van € 275,--. De Raad oordeelde dat het College uitsluitend bevoegd is om beleidsregels vast te stellen, in te trekken en te wijzigen met betrekking tot de uitvoering van de Wvg. Het besluit van de gemeenteraad om de verstrekking van de fiets met hulpmotor te beëindigen, had geen invloed op de beleidsregels van het College. De Raad concludeerde dat het College in strijd met de wet handelde door de bruikleenovereenkomst te beëindigen en de fiets in eigendom te verstrekken, en vernietigde het besluit van 22 februari 2007, evenals de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

08/3845 WVG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 mei 2008, 07/1578 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 7 april 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I.T. Martens, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2009. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Martens. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C. Smit, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
De Raad heeft het onderzoek heropend en heeft het College verzocht enkele stukken over te leggen. Deze stukken zijn ingezonden bij brief van 2 november 2009.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 24 september 2004 heeft het College aan appellante op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet voorzieningen gehandicapten (hierna: Wvg) een fiets met hulpmotor in bruikleen verstrekt.
1.2. Bij besluit van 22 december 2005 heeft de gemeenteraad van Amsterdam onder meer bepaald dat de fiets met hulpmotor met ingang van die datum niet meer op grond van de Wvg wordt verstrekt. In dat besluit is tevens een overgangsregeling opgenomen, inhoudende dat aan cliënten die op 22 december 2005 een fiets met hulpmotor in bruikleen hebben, in 2006 de eigendom wordt overgedragen, waarmee de onderhoudverplichting van de gemeente Amsterdam komt te vervallen.
1.3. Bij besluit van 25 april 2006 heeft het College beslist om aan de cliënten die hun fiets met hulpmotor in eigendom krijgen overgedragen een eenmalige vergoeding toe te kennen als tegemoetkoming in kosten die met de gevolgen van de eigendomsoverdracht samenhangen.
1.4. Bij besluit van 30 mei 2006 heeft het College het besluit van 24 september 2004 ingetrokken, de fiets met hulpmotor aan appellante in eigendom verstrekt vanaf
1 juni 2006, de bruikleenovereenkomst beëindigd met ingang van 1 juni 2006 en een bedrag van € 275,-- aan appellante toegekend als tegemoetkoming in de kosten die samenhangen met de eigendom.
1.5. Bij besluit van 22 februari 2007 heeft het College het bezwaar van appellante tegen het besluit van 30 mei 2006 ongegrond verklaard. Dit berust op het standpunt dat, gelet op het besluit van 22 december 2005, de mogelijkheid van verstrekking van een fiets met hulpmotor in bruikleen is komen te vervallen, omdat zo’n fiets een algemeen gebruikelijk vervoermiddel wordt geacht.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft de aangevallen uitspraak in hoger beroep gemotiveerd bestreden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In 2006 luidde de Verordening voorzieningen gehandicapten van de gemeente Amsterdam (hierna: Vvg) voor zover van belang, als volgt:
“Artikel 1.3. Geen voorziening wordt toegekend:
a. indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is (…).
Artikel 3.1. Burgemeester en Wethouders kunnen een vervoervoorziening verstrekken, bestaande uit:
(…)
2. een al dan niet aangepaste voorziening in natura in de vorm van:
a. een auto;
b. een gesloten buitenwagen;
c. een open elektrische buitenwagen/scootermobiel;
d. een ander verplaatsingsmiddel. (…).”
4.2.1. Bij besluit van 22 mei 2001 heeft het College ter invulling van zijn bevoegdheid om in het kader van de Wvg voorzieningen te verstrekken de Beleidsregels Wet voorzieningen gehandicapten (hierna: Beleidsregels) vastgesteld. Daarin is onder meer het volgende opgenomen:
“4.3.1. Vervoervoorzieningen in natura.
Onder naturaverstrekkingen vallen goederen en diensten die aan de gehandicapte in huur of bruikleen worden toegekend. (…) Vervoervoorzieningen in natura worden in beginsel in bruikleen verstrekt voor een termijn van vijf tot zeven jaar.
(…)
In artikel 3.1, eerste lid, van de verordening worden de volgende vervoervoorzieningen in natura onderscheiden: (…)
4. andere verplaatsingsmiddelen.
(…)
Ad 4. Andere verplaatsingsmiddelen.
Het gaat hierbij om een verstrekking in natura of in de vorm van een financiële tegemoetkoming van driewielfiets/vierwielfiets, tandem al dan niet met motoraanpassing, fiets met motoraanpassing, loopfiets en kindervoorzieningen. (…) Bij de verstrekking is het van belang, of de beoogde voorziening algemeen gebruikelijk is. De kosten van de aanschaffing van bijvoorbeeld een gewone fiets of bromfiets kunnen als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt.
(…)
c. Fiets met motoraanpassing.
Uitgangspunt is dat de vervoerbehoeften op korte afstand kunnen worden ingevuld en dat het openbaar vervoer niet in aanmerking komt. Energetische of motorische beperkingen maken het fietsen op eigen kracht niet of slechts ten dele mogelijk (…).”
4.2.2. Het College heeft de Beleidsregels naar aanleiding van het besluit van de gemeenteraad van 22 december 2005 niet gewijzigd.
4.3. Ingevolge artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) handelt het bestuursorgaan overeenkomstig zijn beleidsregels, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Blijkens de parlementaire geschiedenis van deze bepaling hebben beleidsregels voor het bestuursorgaan alleen maar zin als het zich tegenover de burger in beginsel op deze regels kan beroepen, ook als de burger zich daardoor benadeeld voelt. Omgekeerd eisen de rechtszekerheid en de rechtsgelijkheid dat de burger zich tegenover het bestuursorgaan in beginsel op de beleidsregel kan beroepen, ook al acht het bestuursorgaan dat bezwaarlijk. Indien het bestuursorgaan de beleidsregel niet overeenkomstig artikel 3:42 van de Awb bekend maakt, of de beleidsregel het resultaat is van onzorgvuldige voorbereiding of onzorgvuldige belangenafweging, dan wel in strijd is met een wettelijk voorschrift, het gelijkheidsbeginsel of het rechtszekerheidsbeginsel, kan het bestuursorgaan zich niet op de beleidsregel beroepen (Kamerstukken II 23 700, nr. 3, blz. 122 en 124).
4.4. De Raad is van oordeel dat uitsluitend het College bevoegd is om ter zake van de uitvoering van de Wvg door middel van beschikkingen als bedoeld in artikel 1:3, tweede lid, van de Awb beleidsregels vast te stellen, in te trekken en te wijzigen. Dit betekent dat het besluit van 22 december 2005 van de raad van de gemeente Amsterdam - tot intrekking van de in de Beleidsregels vervatte mogelijkheid om een fiets met hulpmotor te verstrekken - geen wijziging brengt in de door het College vastgestelde Beleidsregels.
4.5. Het College is mitsdien op grond van artikel 4:84, eerste volzin, van de Awb gehouden te handelen overeenkomstig de Beleidsregels.
4.5.1. De Raad is van oordeel dat het intrekken van de bruikleenovereenkomst, het verstrekken van de fiets met hulpmotor in eigendom en het verlenen van een eenmalige financiële tegemoetkoming van € 275,-- niet in overeenstemming is met de Beleidsregels over het verstrekken van voorzieningen in natura. In natura te verstrekken voorzieningen worden immers ingevolge deze regels in huur of in bruikleen verstrekt.
4.5.2. De Raad is voorts van oordeel dat het in het geheel uitsluiten van de verstrekking van een fiets met hulpmotor in bruikleen zich niet verhoudt met de in het eigen beleid vervatte mogelijkheid deze te wel verstrekken en verstrekt te houden. Uit deze mogelijkheid blijkt immers dat het College niet op voorhand van oordeel is dat de fiets met hulpmotor een algemeen gebruikelijke voorziening is, zoals dat wel het geval is met de gewone fiets of bromfiets.
4.6. Uit hetgeen onder 4.4 en 4.5 is overwogen vloeit voort dat, nu het College in strijd met artikel 4:84, eerste volzin, van de Awb niet overeenkomstig de Beleidsregels heeft gehandeld, het besluit van 22 februari 2007 - alsook de aangevallen uitspraak, waarin dit niet is onderkend - voor vernietiging in aanmerking komt.
4.7. De Raad ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb het - primaire - besluit van 30 mei 2006 te herroepen, nu dit besluit berust op dezelfde onhoudbare grondslag als het besluit van 22 februari 2007.
5. De Raad ziet ten slotte aanleiding om het College te veroordelen in de kosten van appellante. Deze worden begroot op € 322,-- in bezwaar, € 644,-- in beroep en € 644,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 22 februari 2007;
Herroept het besluit van 30 mei 2006;
Veroordeelt het College tot vergoeding van proceskosten tot een bedrag van in totaal € 1.620,--;
Bepaalt dat het College het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 146,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male, in tegenwoordigheid van J. Waasdorp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 april 2010.
(get.) R.M. van Male.
(get.) J. Waasdorp.
IA