ECLI:NL:CRVB:2010:BM1233

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-1583 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant, die een herziening van zijn WAO-uitkering aanvecht. Appellant, die sinds 21 juli 1997 een uitkering ontvangt wegens arbeidsongeschiktheid, kreeg op 12 december 2007 te horen dat zijn uitkering per 7 februari 2008 zou worden herzien, omdat zijn mate van arbeidsongeschiktheid was afgenomen van 80-100% naar 15-25%. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door het Uwv. De rechtbank Groningen heeft het beroep van appellant op 6 februari 2009 eveneens ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Tijdens de zitting op 24 maart 2010 is appellant verschenen, bijgestaan door zijn advocaat mr. M.M. Mok. Het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. C. van den Berg. De Raad heeft de medische en arbeidskundige grondslagen van het bestreden besluit beoordeeld. De Raad concludeert dat er geen reden is om de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen te betwisten. De rapportages van bezwaararbeidsdeskundige L.H.L. Stiekema zijn in combinatie met de functiebelasting voldoende gemotiveerd. De Raad is van oordeel dat de beoordeling van de functionele mogelijkheden van appellant op goede gronden berust.

Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellant afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskosten worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan op 14 april 2010.

Uitspraak

09/1583 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 6 februari 2009, 08/603 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 14 april 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.M. Mok, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Mok. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. van den Berg.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was werkzaam als keukenmedewerker voor 38 uur per week en ontvangt sedert 21 juli 1997 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Bij besluit van 12 december 2007 is de uitkering van appellant met ingang van 7 februari 2008 herzien, omdat zijn mate van arbeidsongeschiktheid is afgenomen van 15 tot 25%.
1.3. Bij besluit van 26 mei 2008 is het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank kan zich blijkens de overwegingen van de aangevallen uitspraak verenigen met de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn eerdere beroepsgronden herhaald. Appellant blijft van mening dat hij op en na
7 februari 2008 zodanige beperkingen in zijn lichamelijke belastbaarheid ondervindt, en dit door de jaren heen in steeds toenemende mate, dat hij niet in staat is de voorgehouden functies te vervullen. Appellant is de mening toegedaan dat in alle functies zodanig langdurig gezeten moet worden dat er sprake is van gefixeerd zitten. Voorts is appellant met betrekking tot gebogen en/of getordeerd actief zijn beperkt geacht. In de functie productiemedewerker industrie moet veelvuldig en langdurig in een gebogen houding zittend gewerkt worden zodat ook hier sprake is van een gefixeerde statische houding.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Wat betreft het medische aspect ziet de Raad evenals de rechtbank geen reden om de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen met betrekking tot de klachten van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen voor onjuist te houden.
4.3. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat gezien de rapportages van bezwaararbeidsdeskundige L.H.L. Stiekema, in combinatie met de omschrijving van de functiebelasting bij de voorgehouden functies, niet gebleken is dat de beoordeling van de functionele mogelijkheden van appellant voor wat betreft het arbeidskundige aspect niet op goede gronden zou berusten. Met name is afdoende gemotiveerd dat alle functies de mogelijkheid tot vertreden bieden en er geen sprake is van gefixeerde statische houdingen.
5. Het hoger beroep slaagt niet.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 april 2010.
(get.) R.C. Stam.
(get.) M.D.F. de Moor.
TM