ECLI:NL:CRVB:2010:BM1223
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake verlaging WAO-uitkering en medische beroepsgronden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Het Uwv had op 29 januari 2008 besloten om de WAO-uitkering van appellante te herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%, met ingang van 30 maart 2008. Na bezwaar van appellante werd dit besluit op 28 mei 2008 aangepast, waarbij de arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 45 tot 55%. Appellante was het niet eens met deze besluiten en stelde dat bij de vaststelling van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) onvoldoende rekening was gehouden met haar vermoeidheidsklachten. Ze voerde aan dat de beschikbare medische informatie voldoende aanleiding biedt om aan te nemen dat zij als gevolg van ziekte niet in staat is om de geduide functies te vervullen.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 14 april 2010 uitspraak gedaan in deze zaak. De Raad oordeelde dat de rechtbank de medische beroepsgrond van appellante terecht had verworpen. De beschikbare medische gegevens bevestigen niet dat de beperkingen van appellante op de datum van herziening ernstiger waren dan in de FML zijn opgenomen. De Raad benadrukte dat de eigen beleving van appellante van haar klachten, volgens vaste rechtspraak, geen aanleiding kan vormen om verdergaande beperkingen aan te nemen. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van een uitzonderingsgeval waarin meerdere onafhankelijke medische deskundigen een eenduidige en gemotiveerde opvatting hadden dat appellante als gevolg van ziekte en gebrek niet in staat was om arbeid te verrichten. Het hoger beroep van appellante werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.