ECLI:NL:CRVB:2010:BM1191

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-2141 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid onder de 35%

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, die op 11 maart 2009 het beroep ongegrond verklaarde. Appellante had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 14 mei 2008, waarin haar WIA-uitkering werd geweigerd omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% zou bedragen. De Centrale Raad van Beroep deed uitspraak op 14 april 2010.

Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. I. Wudka, stelde dat haar medische beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) waren onderschat. De verzekeringsarts had haar onderzocht en een FML opgesteld, maar appellante betwistte de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts, die na overleg met haar huisarts tot een andere beoordeling kwam zonder de FML aan te passen. De Raad oordeelde dat de bezwaarverzekeringsgeneeskundige zijn oordeel voldoende had gemotiveerd en dat de kanttekeningen van de verzekeringsarts P.M.J. Swerts niet onderbouwd waren.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen reden was voor de inschakeling van een deskundige. De geschiktheid van de functies die aan appellante waren voorgehouden, was voldoende toegelicht. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen, en de Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 14 april 2010.

Uitspraak

09/2141 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 11 maart 2009, 08/938 (hierna: de aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 14 april 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante stelde mr. I. Wudka, advocaat te Maastricht, hoger beroep in.
Het Uwv voerde verweer.
De zitting vond plaats op 24 maart 2010. Appellante verscheen met de bijstand van mr. Wudka. Namens het Uwv verscheen mr. M.J.M. van Haaften.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Het inleidende beroep richt zich tegen het besluit van 14 mei 2008 dat het Uwv ter uitvoering van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) nam. Met dat besluit handhaaft het Uwv ondanks het bezwaar van appellante zijn besluit van 30 augustus 2007, waarbij hij appellante het recht op WIA-uitkering per 16 oktober 2007 weigerde. De reden voor die weigering is dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt.
2. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.
3.1. Appellante werkte laatstelijk als busbegeleidster voor bijna 10 uur per week. Zij staakte dat werk per 18 oktober 2005 wegens rugklachten en psychische klachten.
3.2. Partijen zijn het er over eens dat appellante haar werk als busbegeleidster niet meer kan verrichten en ook de Raad gaat daar van uit.
3.3.1. De verzekeringsarts onderzocht appellante op zijn spreekuur. Hij stelde een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op. Daarin hield hij rekening met artrose van de rugwervelkolom. Volgens de verzekeringsarts voldoet appellante niet volledig aan de criteria voor een depressieve stoornis, maar hij verwerkte wel een behoorlijk aantal beperkingen voor persoonlijk en sociaal functioneren in de FML.
3.3.2. De bezwaarverzekeringsarts gaat, na telefonisch overleg met de huisarts van appellante, wel uit van een depressieve stoornis zonder dat hij de FML aanscherpt in de rubrieken sociaal en persoonlijk functioneren. De verhoogde bloeddruk die hij aanvaardt, geeft geen aanleiding tot aanvullende beperkingen tot het verrichten van arbeid. Wel scherpte de bezwaarverzekeringsarts de FML aan voor het hanteren van zware lasten.
3.4. Deze aanpassing van de FML leidt de bezwaararbeidsdeskundige niet tot een andere conclusie over de geschiktheid van de aan appellante als geschikt voorgehouden functies.
4.1. In hoger beroep herhaalt appellante als beroepsgrond dat haar medische beperkingen in de FML zijn onderschat. Zij beroept zich hiervoor op de op haar verzoek opgestelde brief van 24 januari 2009 van de verzekeringsarts P.M.J. Swerts.
4.2. Daarin schrijft Swerts dat de artrose aanleiding moet zijn tot verdergaande beperkingen voor wat betreft frequent buigen en staan tijdens het werk. Appellante moet van houding kunnen veranderen om “verstijving” te voorkomen en Swerts twijfelt aan de duurzaamheid van haar inzet vanwege de kans op regelmatige uitval door overbelasting. Swerts bevestigt uitdrukkelijk de juistheid van de FML wat betreft de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren.
5.1. De Raad onderschrijft de aangevallen uitspraak.
5.2.1. De bezwaarverzekeringsgeneeskundige motiveerde zijn oordeel inzichtelijk en consistent en baseerde zich op het onderzoek door de verzekeringsarts, de informatie van de huisarts en de brieven van 17 april 2007 en 13 februari 2008 van de appellante behandelende psychotherapeut.
5.2.2. De kanttekeningen die Swerts plaatst missen een onderbouwing.
5.3. De Raad ziet onvoldoende reden voor de inschakeling van een deskundige.
5.4. De (bezwaar-)arbeidsdeskundige heeft de geschiktheid van de functies voldoende toegelicht.
6. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal de Raad bevestigen.
7. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 april 2010.
(get.) R.C. Stam.
(get.) M.D.F. de Moor.
TM