ECLI:NL:CRVB:2010:BM0789

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-3080 TW + 08-3081 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van te veel betaalde uitkering door het Uwv

In deze zaak gaat het om de terugvordering en invordering van een te veel betaalde uitkering aan appellante over de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006. De Centrale Raad van Beroep heeft op 2 april 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank Roermond van 16 april 2008. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.M.J.P. Penners, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de terugvordering van de uitkering te handhaven.

De rechtbank had in haar uitspraak geoordeeld dat het beroep van appellante ongegrond was, en dit oordeel is door de Raad onderschreven. De Raad heeft vastgesteld dat appellante in hoger beroep niet substantieel nieuwe argumenten heeft aangedragen en enkel heeft verwezen naar eerdere gronden die reeds door de rechtbank waren besproken. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank volledig onderschreven en geconcludeerd dat de terugvordering en invordering van de uitkering dwingend zijn voorgeschreven.

De Raad heeft ook het beroep van appellante op artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verworpen, omdat appellante niet heeft aangetoond hoe het evenredigheidsbeginsel in deze situatie van toepassing zou zijn. De Raad heeft uiteindelijk besloten dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

08/3080 TW
08/3081 TW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 16 april 2008, 07/1791 en 07/1792 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 april 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.M.J.P. Penners, advocaat te Geleen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2009. Appellante is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door P.J.L.H. Coenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De rechtbank is op grond van de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen tot het oordeel gekomen dat het beroep van appellante tegen de besluiten van het Uwv van 24 oktober 2007 en 25 oktober 2007, waarbij het Uwv heeft gehandhaafd zijn terugvordering en invordering van de aan appellante over de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 te veel betaalde uitkering, ongegrond is.
2. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, behelst een verwijzing naar hetgeen zij reeds in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. Appellante is daarbij niet ingegaan op de overwegingen in de aangevallen uitspraak. Appellante heeft in hoger beroep voorts onder verwijzing naar artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gesteld dat zij door de terugvordering onevenredig zwaar in haar belangen is geschaad gelet op de belangen van het Uwv bij handhaving van de terugvordering.
3. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de bij haar ingediende gronden – waaronder de grond dat het Uwv ten onrechte geen aanleiding heeft gezien zogenoemde dringende reden aanwezig te achten – afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en maakt die tot de zijne. Het beroep van appellante op artikel 3:4, tweede lid, van de Awb treft geen doel. Appellant heeft op geen enkele wijze aangegeven hoe het in dit artikellid neergelegde evenredigheidsbeginsel een rol zou kunnen spelen in een situatie als in geding waarin de terugvordering en de invordering dwingend zijn voorgeschreven.
4. De Raad komt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 april 2010.
(get.) J. Brand.
(get.) T.J. van der Torn.
KR