ECLI:NL:CRVB:2010:BM0714

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-5204 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning loongerelateerde WGA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Het Uwv had vastgesteld dat appellant recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering met ingang van 15 januari 2007, maar had zijn arbeidsongeschiktheid op 72,85% vastgesteld. Appellant was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat hij volledig arbeidsongeschikt was. Hij verzocht om nader onderzoek naar zijn beperkingen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht de deskundige, neurochirurg dr. P.H.J.M. Elsenburg, had gevolgd. De Raad vond geen reden om aan te nemen dat er gebreken waren in het onderzoek of de conclusies van de deskundige. Ook was er geen aanleiding voor de rechtbank om een psychiatrische expertise aan te vragen, zoals door de deskundige werd voorgesteld.

De Raad benadrukte dat het oordeel van een onafhankelijke deskundige doorgaans gevolgd moet worden, tenzij er bijzondere feiten zijn die tot afwijking van deze regel leiden. In dit geval was er geen aanleiding om van deze hoofdregel af te wijken. De deskundige had een zorgvuldig medisch onderzoek verricht en zijn conclusies waren goed onderbouwd. De Raad concludeerde dat de rechtbank op juiste gronden had geoordeeld dat appellant in staat was de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met G. van der Wiel als voorzitter, en de leden J. Brand en C.G. Kasdorp. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 9 april 2010.

Uitspraak

09/5204 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 6 augustus 2009, 07/4969 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 april 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.B.R. Daniëls, advocaat te Arnhem, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2010.
Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Daniëls.
Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B. Drossaert.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 22 december 2006 heeft het Uwv appellant bericht dat is vastgesteld dat er voor appellant met ingang van 15 januari 2007 een recht op grond van de Wet WIA op een loongerelateerde WGA-uitkering is ontstaan. De mate van zijn arbeidsongeschiktheid bedraagt volgens het Uwv 72,85%.
1.2. Bij besluit van 12 oktober 2007 heeft het Uwv het daartegen ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 12 oktober 2007 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft aldus beslist nadat ze tot het oordeel was gekomen dat het besluit van 12 oktober 2007 op een toereikende medische grondslag berust en appellant in staat moet worden geacht de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen. De rechtbank heeft daartoe doorslaggevende betekenis toegekend aan de bevindingen en conclusies van de door haar als deskundige ingeschakelde neurochirurg dr. P.H.J.M. Elsenburg, zoals neergelegd in zijn rapport van 29 september 2008, aangevuld bij brief van 9 februari 2009 in reactie op door appellant ingebrachte stukken van de behandelend neurochirurg dr. F. Martens.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om nader medisch onderzoek te doen instellen door een psychiater, zoals door de deskundige Elsenburg wenselijk wordt geacht.
3. In hoger beroep heeft appellant - evenals in beroep - primair aangevoerd dat hij zich tot geen enkele arbeid in staat acht en per de datum in geding als volledig, zij het vooralsnog niet duurzaam, arbeidsongeschikt moet worden beschouwd. Subsidiair vordert hij nader arbeidskundig en/of medisch onderzoek met het oog op de vaststelling van zijn beperkingen.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De door de rechtbank als deskundige geraadpleegde neurochirurg Elsenburg heeft zich volledig kunnen vinden in de vaststelling van de belastbaarheid van appellant op 15 januari 2007, als neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 augustus 2007.
De Raad is van oordeel dat de rechtbank terecht de door haar ingeschakelde deskundige heeft gevolgd. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat er geen reden is om aan te nemen dat er gebreken kleven aan het onderzoek of aan de conclusies die uit dat onderzoek voortkomen. De Raad is daarnaast van oordeel dat de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien een psychiatrische expertise te vragen.
4.2. In zijn vaste rechtspraak ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige volgt, tenzij op grond van bijzondere feiten en omstandigheden aanleiding bestaat tot afwijking van deze hoofdregel. De Raad is van oordeel dat in dit geval geen aanleiding bestaat om van deze hoofdregel af te wijken.
De Raad is van oordeel dat de deskundige een zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht. Daartoe heeft de Raad in aanmerking genomen dat de deskundige zijn conclusies heeft gebaseerd op eigen onderzoek en op de zich in het dossier bevindende medische informatie. De Raad overweegt verder dat de deskundige op genoegzame wijze is ingegaan op de reactie van de behandelend neurochirurg Martens van 27 oktober 2008 en inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom hij zijn standpunt ten aanzien van de belastbaarheid van appellant onverkort handhaaft.
Uitgaande van het feit dat appellant ervan overtuigd is dat zijn pijnklachten een lichamelijke oorzaak hebben en dat hij door zijn behandelaars eerder niet is verwezen naar een psychiater, ziet de Raad evenals de rechtbank geen reden om alsnog een deskundige te benoemen voor het uitbrengen van een psychiatrische expertise.
4.3. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4.4. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en C.G. Kasdorp als leden, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 april 2010.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) A.E. van Rooij.
EK