ECLI:NL:CRVB:2010:BM0513

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-6590 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening niet-ontvankelijk wegens niet-betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 april 2010 uitspraak gedaan over een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 30 november 2005. De verzoeker, die in hoger beroep ging, had niet voldaan aan de verplichting om het griffierecht tijdig te betalen. De Raad heeft vastgesteld dat de verzoeker bij aangetekende brief van 18 januari 2010 was gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en dat dit bedrag binnen vier weken op de rekening van de Centrale Raad van Beroep moest zijn bijgeschreven. De Raad heeft geconcludeerd dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald, waardoor het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk werd verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door voorzitter B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van griffier P.N. Rijnsewijn. De beslissing is openbaar uitgesproken en belanghebbenden hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van het afschrift schriftelijk verzet te doen tegen deze uitspraak. De verzoeker had eerder een verzoek om herziening ingediend, maar de niet-betaling van het griffierecht heeft geleid tot de niet-ontvankelijkheid van het verzoek. De Raad heeft in deze uitspraak de relevante artikelen van de Beroepswet en de Algemene wet bestuursrecht in acht genomen.

Uitspraak

09/6590 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:54 in verbinding met artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[Verzoeker], wonende te [woonplaats] (hierna: verzoeker),
tegen de uitspraak van de Raad van 30 november 2005, 04/5883 WW
in het geding tussen:
verzoeker
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
I. PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft een verzoek om herziening ingediend van de door de Raad op
30 november 2005 tussen partijen gewezen uitspraak.
II. OVERWEGINGEN
In artikel 22 van de Beroepswet is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 22, zevende lid, van de Beroepswet zijn de leden 1 tot en met 6 van dit artikel van overeenkomstige toepassing op een verzoek om herziening.
Bij brief van 18 december 2009 is verzoeker erop gewezen dat een griffierecht van
€ 110,-- is verschuldigd, en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken dient te zijn voldaan, bij voorkeur door middel van de aangehechte acceptgirokaart.
Bij aangetekende brief van 18 januari 2010 is verzoeker nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken dient te zijn bijgeschreven op de rekening van de Centrale Raad van Beroep dan wel ter griffie dient te zijn gestort. Daarbij is erop gewezen dat overschrijding van die termijn kan leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep.
De Raad stelt vast dat het griffierecht niet binnen de termijn is betaald.
Nu op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat verzoeker niet in verzuim is geweest, acht de Raad het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzoek om herziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun als voorzitter, in tegenwoordigheid van P.N. Rijnsewijn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 april 2010.
(get.) B.M. van Dun.
(get.) P.N. Rijnsewijn.
Tegen deze uitspraak kunnen de belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van dit afschrift schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT.
De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.
BvW