[Appellant] wonende te [adres] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 16 september 2008, 08/396 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 april 2010
Namens appellant heeft mr. A.M.I. Spauwen, advocaat te Sittard, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft van verweer gediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 19 februari 2010, waar appellant, zoals aangekondigd, niet is verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door
F.P.L. Smeets.
1.1. Aan de aangevallen uitspraak ontleent de Raad de volgende feiten en omstandigheden.
1.2. In het kader van een eerdere herbeoordeling van zijn WAO-uitkering is appellant onderzocht door psychiater J.J.D. Tilanus. Aan de hand van diens rapport van 21 maart 2007 heeft bezwaarverzekeringsarts J. Jonker een eerder opgestelde FML op 13 juli 2007 geactualiseerd. Daarbij heeft Jonker de informatie van de huisarts, de cardioloog, de psychotherapeut en de KNO-arts, naast de gegevens uit het dossier, bij haar oordeel betrokken. Bezwaarverzekeringsarts J.W. Heijltjes heeft vervolgens de conclusies van Jonker onderschreven. De rechtbank op haar beurt heeft zich in de medische grondslag van de schatting kunnen vinden en geoordeeld dat geen termen aanwezig zijn voor het aannemen van een urenbeperking tot 32 uur per week.
1.3. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van de schatting heeft de rechtbank gewezen op het criterium ‘algemeen geaccepteerde arbeid’ van artikel 18 van de WAO en overwogen dat van eiser arbeid op opleidingsniveau 2, 4 en 5, zoals in drie aan de schatting ten grondslag gelegde functies, redelijkerwijs kan worden gevergd. De rechtbank oordeelde voorts dat door bezwaararbeidsdeskundigen J.J. Van der Naald en C.G.H.J. Habets voldoende inzichtelijk is gemaakt dat de aan appellant voorgehouden functies, ondanks daarbij voorkomende markeringen, voor hem als geschikt kunnen worden aangemerkt.
1.4. De rechtbank heeft vervolgens het beroep ongegrond verklaard.
2.1. In hoger beroep heeft appellant slechts twee grieven aangevoerd. Onder verwijzing naar de mening van gezondheidspsycholoog/psychotherapeut F.M. Gerards heeft appellant gesteld dat hij onmogelijk meer dan 32 uur per week werkzaam kan zijn zonder dat sprake zal zijn van uitvalsverschijnselen. Het verrichten van functies onder zijn opleidingsniveau zal voorts leiden tot lichamelijke en psychische klachten.
2.2. Het Uwv heeft zijn standpunt gemotiveerd gehandhaafd en erop gewezen dat er geen andere of nadere medische gegevens dan die in eerste aanleg zijn ingebracht.
3. De Raad ziet aanleiding de omvang van het geschil te beperken tot de beide in hoger beroep aangevoerde grieven.
3.1. Op basis van de voorhanden medische gegevens ziet de Raad geen aanknopingspunten het medisch oordeel van het Uwv over de belastbaarheid van appellant wat betreft het aantal uren, in het verlengde van het uitgebreide rapport van
21 maart 2007 van psychiater Tilanus, onjuist te achten. De door appellant aangekondigde onderzoeksrapportage van prof. Richards van de Mondriaan Zorg Groep te Heerlen, heeft appellant niet ingediend. Voorts ziet de Raad er niet aan voorbij dat ook psychotherapeut Gerards in zijn rapport van 7 december 2005 al wijst op de inmiddels sterk gereduceerde klachten. Bezwaarverzekeringsarts Jonker heeft in haar rapport van 13 juli 2007 gewezen op de min of meer normale dagvulling van appellant, zijn baan voor 24 uur per week, het klussen en de universitaire studie die appellant volgt. Daarbij is uit preventieve overwegingen wel een urenbeperking aangenomen; appellant mag niet te lange werkdagen en werkweken maken.
3.2. Uit de gedingstukken komt niet naar voren dat bij appellant sprake is van een medisch onvermogen om onder zijn opleidingsniveau – onbetwist te stellen op 5 – te werken. De appellant voorgehouden functies op de opleidingsniveaus 2 en 5 zijn voorts naar het oordeel van de Raad alle aan te merken als algemeen geaccepteerde arbeid als bedoeld in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.
3.3. Gelet op hetgeen is overwogen onder 3.1 en 3.2 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet dan ook worden bevestigd.
4. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en R. Kruisdijk en G.W.B. van Westen als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 april 2010.