ECLI:NL:CRVB:2010:BL9789

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-999 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tot erkenning als burger-oorlogsslachtoffer op basis van onvoldoende bewijs van persoonlijke betrokkenheid

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1939 in het voormalige Nederlands-Indië, een aanvraag ingediend om als burger-oorlogsslachtoffer erkend te worden op basis van gezondheidsklachten die zij toeschrijft aan haar oorlogservaringen. De aanvraag werd afgewezen door de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, omdat niet was aangetoond dat appellante was getroffen door onder de Wet vallend oorlogsgeweld. Het bestreden besluit werd genomen op 15 januari 2009 en na bezwaar gehandhaafd op 24 september 2008.

Tijdens de zitting op 11 februari 2010 heeft appellante haar zaak toegelicht, bijgestaan door haar echtgenoot. De verweerster werd vertegenwoordigd door A.T.M. Vroom-van Berckel. Appellante heeft specifiek verwezen naar twee incidenten van oorlogsgeweld, waaronder het in beslag nemen van haar woonhuis en de omstandigheden rondom de begrafenis van haar moeder. De Raad heeft echter vastgesteld dat er geen bewijs was van directe, persoonlijke betrokkenheid van appellante bij deze gebeurtenissen. De inbeslagneming van haar woning werd niet aangemerkt als oorlogsgeweld, omdat er vervangende woonruimte was gevonden.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. De Raad erkent de ingrijpende omstandigheden die appellante heeft ervaren, maar benadrukt dat de Wet specifieke criteria stelt voor erkenning als burger-oorlogsslachtoffer. De Raad heeft geen termen gezien om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan op 25 maart 2010, waarbij de Raad het beroep ongegrond verklaarde.

Uitspraak

09/999 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 25 maart 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerster van 15 januari 2009, kenmerk BZ 8736, JZ/E60/2009 (hierna: bestreden besluit), genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2010. Appellante is daar in persoon verschenen, bijgestaan door haar [naam echtgenoot], terwijl verweerster zich heeft laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Blijkens de gedingstukken heeft appellante, geboren in 1939 in het voormalige Nederlands-Indië, in maart 2008 bij verweerster een aanvraag ingediend om als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet in aanmerking te worden gebracht voor onder meer een periodieke uitkering. Deze aanvraag heeft appellante gebaseerd op gezond-heidsklachten, die naar haar mening een gevolg zijn van haar oorlogservaringen in het voormalige Nederlands-Indië.
2. Verweerster heeft de aanvraag van appellante afgewezen bij besluit van 24 september 2008, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, op de grond dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor erkenning als burger-oorlogsslachtoffer zoals vermeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet, aangezien in onvoldoende mate is aangetoond dan wel aannemelijk gemaakt dat appellante is getroffen door onder de Wet vallend oorlogsgeweld.
3. De Raad staat voor de vraag of, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, het bestreden besluit in rechte kan standhouden. Dienaangaande wordt overwogen als volgt.
3.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder a, b, d en f, van de Wet wordt - voor zover hier van belang en kort samengevat - onder burger-oorlogsslachtoffer verstaan:
degene die tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 of gedurende de daaraan direct aansluitende periode van ongeregeldheden in het voormalige Nederlands-Indië (de zogenoemde Bersiap-periode) lichamelijk of psychisch letsel heeft opgelopen
- ten gevolge van met de krijgsverrichtingen of ongeregeldheden direct
verbonden handelingen of omstandigheden;
- ten gevolge van direct tegen hem gerichte handelingen of maatregelen
door de Japanse bezetter of daarmee vergelijkbare omstandigheden
tijdens de Bersiap-periode;
- ten gevolge van confrontatie met extreem geweld tegen derden door de
Japanse bezetter of daarmee vergelijkbare omstandigheden tijdens de
Bersiap-periode.
3.2. De Raad stelt, overeenkomstig zijn vaste rechtspraak, voorop dat algemene oorlogsomstandigheden - waaraan in meerdere of mindere mate eenieder heeft blootgestaan - niet zijn aan te merken als handelingen of maatregelen in de zin van artikel 2, eerste lid, onder a en b, of f, van de Wet.
Hieruit volgt dat de door en namens appellante tevens naar voren gebrachte ontwrichting van het (gezins)leven, de armoede en de dreiging die het gezin waartoe appellante behoorde heeft ervaren ten gevolge van de Japanse bezetting en de onlusten gedurende de Bersiap-periode niet tot erkenning als burger-oorlogsslachtoffer kunnen leiden.
Ook de door appellante genoemde omstandigheden dat haar broer is gesneuveld op de Javazee, dat haar oudste zuster door de Japanners als troostmeisje is gebruikt, dat haar vader ondergedoken is omdat hij werd gezocht door de Japanners en later door de Indonesische milities, dat in de nabije omgeving mensen werden opgepakt en dat haar zieke moeder extra heeft geleden door de oorlogsomstandigheden en uiteindelijk mede daardoor in december 1945 is overleden, zijn - hoe ernstig en ingrijpend ook - op zichzelf niet aan te merken als tegen appellante persoonlijk gericht oorlogsgeweld in de zin van de Wet.
3.3. Als specifiek zelf ondervonden oorlogsgeweld heeft appellante naar voren gebracht het tot tweemaal toe in beslag nemen van hun woonhuis tijdens de Japanse bezettings-periode alsmede de omstandigheid dat de begrafenis van haar moeder onder begeleiding van Ghurkas en Sikhs moest plaatsvinden vanwege met beschietingen gepaard gaande onlusten.
3.4. Bij het door verweerster ingestelde, zorgvuldig te noemen onderzoek, waarbij archieven en algemene historische documenten alsmede bij verweerster bekende dossiers van familieleden van appellante zijn geraadpleegd, is geen bevestiging gevonden van directe, persoonlijke betrokkenheid van appellante bij beschietingen tijdens de begrafenis van haar moeder. Dat een zus van appellante in 1992 wel op grond van deze omstandigheid is erkend als burger-oorlogsslachtoffer berust op een door verweerster gemaakte fout. Ook overigens is niet kunnen blijken van door de Japanners en/of door de extre-misten direct tegen appellante gericht geweld. De inbeslagneming van de woning door de Japanners heeft verweerster terecht niet aangemerkt als oorlogsgeweld nu vervangende woonruimte is gevonden.
4. Gezien het vorenstaande kan het bestreden besluit in rechte standhouden. Daarmee is zeker niet miskend dat appellante tijdens de oorlogsjaren en de Bersiap-periode bijzonder angstige en ingrijpende omstandigheden heeft ervaren. De Wet heeft echter een beperkte strekking hetgeen meebrengt dat erkenning als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet is gebonden aan de in die wet omschreven specifieke gebeurtenissen.
5. De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van M. Lammerse als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2010.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M. Lammerse.
HD