ECLI:NL:CRVB:2010:BL9759

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-7333 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en de beoordeling van medische en arbeidskundige grondslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 5 december 2008, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Het Uwv had bij besluit van 28 april 2008 zijn eerdere beslissing van 14 december 2007 gehandhaafd, waarin werd gesteld dat appellant met ingang van 18 januari 2008 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank oordeelde dat het besluit van het Uwv niet op een ondeugdelijke medische of arbeidskundige grondslag rustte.

Appellant, bijgestaan door zijn advocaat mr. G.J.A.M. Gloudi, heeft in hoger beroep gronden aangevoerd die eerder al door de rechtbank zijn besproken. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank de ingediende gronden op juiste wijze had besproken en gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad verwijst naar de informatie van de behandelende longartsen van appellant, die geen aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat appellant per 18 januari 2008 recht had op een uitkering.

Tijdens de zitting heeft appellant nogmaals zijn situatie uiteengezet, waarbij hij verwees naar eerdere toekenningen van ziekengeld. De Raad heeft echter vastgesteld dat de medische informatie, waaronder een brief van de longarts, niet ondersteunt dat er sprake was van een verergering van de astma van appellant op de relevante datum. De Raad heeft het hoger beroep van appellant ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met G.J.H. Doornewaard als voorzitter en C.W.J. Schoor en J. Brand als leden, in aanwezigheid van griffier T.J. van der Torn. De beslissing is openbaar uitgesproken op 26 maart 2010.

Uitspraak

08/7333 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 5 december 2008, 08/782 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 maart 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.J.A.M. Gloudi, advocaat te Lelystad, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Gloudi. Het Uwv was vertegenwoordigd door R.M.H. Rokebrand.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 28 april 2008 heeft het Uwv - beslissend op bezwaar - gehandhaafd zijn besluit van 14 december 2007 dat inhoudt dat er voor appellant met ingang van 18 januari 2008 geen recht is ontstaan op uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 28 april 2008 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe - op de in de aangevallen uitspraak weergegeven gronden - overwogen dat hetgeen appellant heeft aangevoerd niet tot het oordeel leidt dat het besluit van 28 april 2008 rust op een ondeugdelijke medische of arbeidskundige grondslag.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep gronden aangevoerd die hij ook reeds in beroep heeft aangevoerd en door de rechtbank zijn besproken als ook nader aangegeven waarom naar zijn opvatting het oordeel van de rechtbank over deze gronden onjuist is.
3.2. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de door appellant in beroep ingediende - en in hoger beroep herhaalde - gronden op juiste wijze besproken en op juiste wijze gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen en het oordeel van de rechtbank, dat mede steunt op de in de verschillende fasen van de besluitvorming door het Uwv verkregen informatie van de appellant behandelend longartsen, en verwijst daarnaar.
3.3. Appellant heeft ter zitting van de Raad nog naar voren gebracht dat aan hem per 20 januari 2006 gedurende 104 weken ziekengeld is toegekend en dat hij sedert 1 juli 2008 wederom ziekengeld ontvangt. Bezien in dit licht acht appellant het niet begrijpelijk dat het Uwv van opvatting is dat per 18 januari 2008 geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan.
3.4. Hetgeen appellant ter zitting van de Raad naar voren heeft gebracht, leidt de Raad niet tot een ander oordeel dan waartoe de rechtbank is gekomen. De Raad wijst erop dat uit de brief van de appellant behandelende longarts, mevrouw A. Schilstra, gedateerd 25 maart 2009, volgt dat de aandoening van appellant - astma - niet steeds in een zelfde mate van intensiteit aanwezig is. Appellant heeft regelmatig last van verergeringen van de symptomen van astma, zogenoemde exacerbaties astma. De informatie van Schilstra, noch de informatie van longarts D. de Vries, bij wie appellant eerder onder behandeling is geweest, levert aanknopingspunten op voor het oordeel dat bij appellant per 18 januari 2008 sprake was van een verergering als hiervoor bedoeld. Uit de brief van Schilstra van 2 april 2008 volgt juist dat appellant bij onderzoek op 30 januari 2008, derhalve zeer kort na de datum in geding, een normale longfunctie had. Dat appellant mede in verband met opspelende astmaklachten per 20 januari 2006 en per 1 juli 2008 ziekengeld is toegekend, maakt dit, gelet ook op het andere beoordelingskader van de Ziektewet, niet anders.
3.5. Het hoger beroep van appellant treft mitsdien geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3.6. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en C.W.J. Schoor en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2010.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) T.J. van der Torn.
EF