ECLI:NL:CRVB:2010:BL9715

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-4011 AW en 08-6488 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de overplaatsing van een politieambtenaar in verband met het ontbreken van een vertrouwensband

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 maart 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Korpsbeheerder van de politieregio Hollands Midden tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De zaak betreft de overplaatsing van een politieambtenaar, hierna betrokkene, die sinds 1981 werkzaam was bij de politie. Betrokkene was in de functie van runner/inwinner criminele inlichtingen werkzaam bij de Korpsrecherche Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) en had te maken met een verslechterde vertrouwensband met zijn chef, wat leidde tot zijn overplaatsing.

De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de negatieve beoordeling van betrokkene de reden was voor de overplaatsing. In werkelijkheid was het ontbreken van de vertrouwensband tussen betrokkene en zijn chef de doorslaggevende factor. De Raad concludeerde dat de overplaatsing gerechtvaardigd was op basis van artikel 64 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp), dat in bijzondere gevallen een ambtenaar verplicht om op een andere functie te worden geplaatst indien het belang van de dienst dit vereist.

De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking had op de overplaatsing en verklaarde het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond. De Raad oordeelde dat de Korpsbeheerder in redelijkheid gebruik had kunnen maken van zijn bevoegdheid om betrokkene over te plaatsen, gezien de omstandigheden en de gevoeligheid van de functie. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling inzake proceskosten.

Uitspraak

08/4011 AW en 08/6488 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Korpsbeheerder van de politieregio Hollands Midden (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 17 juni 2008, 07/6782 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
[Betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 18 maart 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Op 10 september 2008 heeft appellant ter uitvoering van de aangevallen uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2010, gevoegd met de zaak 08/6843 AW. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. Meindertsma, werkzaam bij de politieregio Hollands Midden. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. W.J. Dammingh, advocaat te Woerden. In deze zaken wordt thans afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Betrokkene, sinds 1981 werkzaam bij de politie, werkte vanaf 1 februari 2001 in de functie van runner/inwinner criminele inlichtingen bij de Korpsrecherche Criminele Inlichtingen Eenheid (hierna: CIE) met als standplaats [woonplaats]. Met ingang van 16 januari 2006 kreeg betrokkene als plaats van tewerkstelling [plaatsnaam 1] en per 1 februari 2006 heeft hij op basis van interim functievervulling werkzaamheden verricht voor het Bedrijfsbureau Dienst Informatie (hierna: DIF) te [plaatsnaam 2]. Deze werkzaamheden zijn op verzoek van betrokkene beëindigd, waarna hij medio 2006 tijdelijk tewerk-gesteld is als senior rechercheur bij de afdeling Vreemdelingenzaken (hierna: VZ) met als plaats van tewerkstelling [woonplaats]. Daarbij is aangegeven dat betrokkene formeel zijn functie bij de CIE behoudt, maar dat hij op zoek gaat naar een andere passende en blijvende functie.
1.2. De tewerkstelling bij VZ is voortijdig beëindigd omdat ontevredenheid bestond over het functioneren van betrokkene, waarna hem met ingang van 1 januari 2007 voor een periode van vier weken buitengewoon verlof is verleend. Bij besluit van 29 januari 2007 is betrokkene met ingang van 1 februari 2007 voorlopig voor een periode van 9 maanden geplaatst op de functie van rechercheur in het [naam district] (besluit 1).
1.3. Over het functioneren van betrokkene in de periode van 17 januari 2005 tot 29 januari 2007 is een beoordeling opgemaakt door de chef van de CIE, welke op 14 februari 2007 is vastgesteld (besluit 2). Bij besluit van 29 juni 2007 heeft appellant de door betrokkene tegen besluit 1 en besluit 2 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard (hierna: bestreden besluit).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuwe beslissing te nemen op de bezwaren van betrokkene tegen besluit 1 en 2. Hieraan heeft appellant uitvoering gegeven bij het in rubriek I genoemde besluit van 10 september 2008, waarbij het bezwaar tegen besluit 1 wederom ongegrond is verklaard en waarbij besluit 2 is ingetrokken omdat appellant het vanwege het tijdsverloop niet opportuun vond nog een nieuwe beoordeling op te stellen.
3. Ter zitting heeft appellant het hoger beroep voor zover dat betrekking heeft op besluit 2 ingetrokken. De Raad overweegt naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep nog verdeeld houdt als volgt.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep in de eerste plaats aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte tot vernietiging van het bestreden besluit voor zover betrekking hebbend op besluit 1 is overgegaan enkel en alleen omdat de beoordeling geen stand hield. Aan de overplaatsing ligt een eigen afweging ten grondslag, die door de rechtbank niet is beoordeeld.
3.2. Die grief slaagt. Bij de overplaatsing is blijkens de motivering van het bestreden besluit toepassing gegeven aan artikel 64 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). Anders dan de rechtbank in rechtsoverweging 15 heeft overwogen is aan die verplaatsing niet de negatieve beoordeling ten grondslag gelegd, maar het ontbreken van de vertrouwensband tussen betrokkene en zijn chef. De vernietiging van de gehandhaafde beoordeling heeft dan ook, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, niet noodzakelijkerwijs de vernietiging van de gehandhaafde overplaatsing tot gevolg. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, niet in stand kan blijven.
3.3. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad de overplaatsing alsnog inhoudelijk beoordelen. Ingevolge artikel 64 van het Barp - voor zover hier van belang - is de ambtenaar, indien het belang van de dienst dit in bijzondere gevallen vordert, verplicht al dan niet op een andere dan de hem aangewezen plaats van tewerkstelling een andere functie dan die waarin hij is aangesteld uit te oefenen, mits dit redelijk is in verband met zijn persoonlijkheid, omstandigheden en vooruitzichten.
Uit het bestreden besluit volgt dat het bijzondere van dit geval gelegen is in het feit dat er tussen betrokkene en de chef van de CIE geen vertrouwensband meer bestaat, terwijl de aard van de werkzaamheden van een runner meebrengt dat zijn chef hem blindelings en voor 100% moet kunnen vertrouwen. De chef is niet alleen verantwoordelijk voor alles wat de runner doet of overkomt, maar is ook de enige die met de verkregen informatie naar buiten treedt en daarop wordt aangesproken.
3.4. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting acht de Raad voldoende aannemelijk geworden dat ten tijde van het nemen van het overplaatsingsbesluit de bedoelde vertrouwensband inderdaad ernstig was beschadigd. Betrokkene diende begin 2006 als gevolg van zijn echtscheiding en het feit dat zijn ex-echtgenote tevens werkzaam was als (leidinggevende) politieambtenaar zijn [naam standplaats] te verlaten en zijn werkzaamheden voor de CIE te beëindigen. Hij kon zich daarin niet vinden en ook niet schikken. De relatie met zijn chef is daardoor, zo volgt uit diverse gespreksverslagen, in de loop der tijd verslechterd en uiteindelijk verstoord geraakt. De Raad is van oordeel dat die omstandigheid, gelet op de gevoeligheid van de functie die betrokkene had, terecht als een bijzonder geval als bedoeld in artikel 64 van het Barp is aangemerkt. Appellant was dus bevoegd betrokkene over te plaatsen.
3.5. De Raad is voorts van oordeel dat appellant in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Betrokkene, die als runner/informant een functie op het niveau van salarisschaal 8 had, is in [plaatsnaam 3] geplaatst als rechercheur, was aldaar - naar ter zitting is verklaard - werkzaam als waarnemend coördinator en werd nog steeds bezoldigd volgens schaal 8. De Raad ziet niet in dat betrokkene aldus werkte beneden zijn niveau, in welk geval die functie niet in redelijkheid aan hem kon worden opgedragen.
4. Op grond van het vorenstaande komt de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, voor zover nog aangevochten, en dat het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit, voor zover betrekking hebben op besluit 1, ongegrond moet worden verklaard. Een en ander heeft voorts tot gevolg dat ook de nieuwe beslissing op bezwaar van 10 september 2008, die de Raad op de voet van artikel 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht in dit geding betrekt, voor zover dat besluit betrekking heeft op besluit 1, voor vernietiging in aanmerking komt. De grondslag daaraan is als gevolg van de vernietiging van de aangevallen uitspraak komen te ontvallen.
5. De Raad ziet voorts geen aanleiding voor een veroordeling inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit voor zover dit betrekking heeft op besluit 1 ongegrond;
Vernietigt het besluit van 10 september 2008 voor zover dit betrekking heeft op besluit 1.
Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en K. Zeilemaker en M.C. Bruning als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2010.
(get.) J.G. Treffers.
(get.) P.W.J. Hospel.
HD