[Appellante], wonende te [woonplaats], Zweden (hierna: appellante)
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 25 maart 2010
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerster van 23 december 2008, kenmerk BZ 48159, JZ/I/70/2008 (hierna: bestreden besluit), genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2010. Appellante is niet verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
1.1. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandig-heden.
1.2. Appellante is [in] 1935 geboren in het voormalige Nederlands-Indië. Op 28 december 2007 heeft zij bij verweerster aanvragen ingediend om, op grond van de Wet te worden erkend als vervolgde en uit dien hoofde toekenning van een periodieke uitkering, vergoeding van ongedekte kosten van aan de vervolging te relateren ziekten en gebreken, hulp in de huishouding, tandartskosten en tegemoetkoming in de kosten van deelname aan het maatschappelijk verkeer.
1.3. Bij besluit van verweerster van 22 oktober 2008, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, is appellante erkend als vervolgde en is aanvaard dat haar psychische klachten in verband staan met de vervolging. Ten aanzien van haar darmklachten, fibromyalgie, schildklieraandoening en migraine is bepaald dat deze niet in verband staan met de vervolging maar door andere oorzaken zijn ontstaan. Met ingang van 1 december 2007 zijn aan appellante enkele voorzieningen toegekend, maar is geweigerd aan haar een vergoeding voor niet gedekte medische kosten in verband met haar darmklachten, migraine, fibromyalgie en schildklieraandoening toe te kennen. Verder heeft verweerster geweigerd aan appellante een periodieke uitkering te verstrekken op de grond dat de psychische klachten niet hebben geleid tot een verminderd functioneren ten opzichte van leeftijdgenoten.
2.1. Het beroep van appellante richt zich tegen de weigering van verweerster om de lichamelijke klachten van appellante aan te merken als in verband staande met de vervolging en de weigering een periodieke uitkering en een vergoeding voor de niet gedekte medische kosten toe te kennen.
2.2. Appellante stelt dat haar darmklachten zijn ontstaan als gevolg van een tijdens haar internering in een Japans kamp opgelopen en niet uitbehandelde amoebedysenterie zodat deze klachten wel als gerelateerd aan de vervolging moeten worden aangemerkt. Voorts heeft zij aangevoerd dat haar moeizame stofwisseling ten grondslag ligt aan haar schildklierklachten, fibromyalgie en migraineaanvallen, zodat ook deze klachten gerelateerd kunnen worden aan de vervolging.
2.3. Verweerster heeft in verweer te kennen gegeven in hetgeen appellante in beroep heeft aangevoerd geen aanleiding te zien haar standpunt, zoals neergelegd in het bestreden besluit, te herzien.
3.1. De Raad dient in dit geding de vraag te beantwoorden of het bestreden besluit, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte stand kan houden en overweegt daartoe het volgende.
3.2. Blijkens de gedingstukken is het standpunt van verweerster in overeenstemming met de adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad, de artsen R.J. Roelofs en A.M. Ohlenschlager. Die adviezen zijn tot stand gekomen op basis van een door de eerstgenoemde arts in juli 2008 ingesteld medisch onderzoek alsmede op basis van door de appellante zelf verstrekte informatie. Geconcludeerd is dat de wel aan de vervolging gerelateerde - lichte - psychische klachten niet de oorzaak (kunnen) vormen van de door appellante ondervonden lichamelijke klachten. Tijdens het onderzoek door Roelofs is uitgebreid stilgestaan bij de aard en omvang van appellantes (chronische) darmklachten. Roelofs heeft geconcludeerd dat de darmklachten als constitutioneel bepaald gezien moeten worden; er is geen sprake van een typisch postdysentrisch beeld. Ohlenschlager heeft dit onderschreven; zij heeft geconstateerd dat de oorzaak van appellantes darmklachten niet in verband staat met de oorlogservaringen, maar dat deze klachten wel onder invloed staan van appellantes causale psychische klachten. De schildklierziekte en de fibromyalgie zijn constitutioneel bepaalde aandoeningen met een organische oorzaak en van de migraine heeft appellante al jaren bijna geen last meer.
3.3. De Raad acht het bestreden besluit op grond van deze adviezen naar behoren voorbereid en gemotiveerd. Aangezien appellante in bezwaar noch in beroep medische gegevens heeft overgelegd die twijfel zouden kunnen doen ontstaan aan de juistheid van voormelde medische adviezen onderschrijft de Raad het door verweerster ingenomen standpunt over de causaliteit van de lichamelijke klachten.
3.4. Gezien het vorenstaande kan het bestreden besluit in rechte standhouden en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
4. De Raad acht, tot slot, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van M. Lammerse als griffier. De beslissing is uigesproken in het openbaar op 25 maart 2010.
(get.) A. Beuker-Tilstra.