[Appellante], wonende te [woonplaats], Israël (hierna: appellante),
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 25 maart 2010
Appellante heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 15 januari 2009, kenmerk BZ 48065, JZ/H70/2009, ten aanzien van haar genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet), verder: bestreden besluit.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend, waarop appellante nader heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2010. Appellante is niet verschenen en verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M.Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
1. De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante, geboren in 1963, is in 1993 met toepassing van artikel 3, tweede lid, van de Wet, gelijkgesteld met de vervolgde. Hierbij is aangenomen dat haar psychische klachten in overwegende mate in verband staan met de vervolgingsgevolgen van haar ouders. Bij besluit van 20 december 1993 is aan haar op die grond met ingang van
1 maart 1992 een vergoeding toegekend van de kosten van medische behandeling in verband met de psychische klachten.
1.2. Naar aanleiding van een aanvraag van appellante in december 2002 is aan haar bij besluit van 10 april 2003 vergoeding van fysiotherapie toegekend tot ten hoogste 24 behandelingen, te ondergaan in een periode van tenminste één jaar. Hierbij is overwogen dat nu ook is aanvaard dat de spierspanningsklachten van appellante in overwegende mate in verband staan met de bij de ouders van appellante door de vervolging ontstane ziekten of gebreken. Het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 14 januari 2004 ongegrond verklaard. Tegen laatstgenoemd besluit is geen beroep ingesteld.
1.3. In maart 2005 heeft appellante een aanvraag ingediend voor vergoeding van Feldenkreistherapie. Bij besluit van 11 mei 2005 is een vergoeding van die therapie toegekend voor 24 behandelingen, te ondergaan in een periode van tenminste één jaar. Naar aanleiding van een vervolgaanvraag van appellante in maart 2006 is aan haar bij besluit van verweerster van 23 mei 2006 met ingang van 1 maart 2006 een vergoeding van 52 behandelingen door een bevoegd Feldenkreistherapeut of fysiotherapeut toegekend.
1.4. In maart 2008 heeft appellante verzocht om verlenging van de vergoeding van Feldenkreistherapie. Bij besluit van verweerster van 18 juni 2008 is aan haar met ingang van 1 maart 2008 een vergoeding toegekend voor 24 behandelingen, te ondergaan in een periode van tenminste één jaar. Het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij het in dit geding bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. In beroep heeft appellante in hoofdzaak aangevoerd dat haar behandelend orthopedisch chirurg heeft verklaard dat zij de gevraagde voorziening 104 keer per jaar nodig heeft en dat zij 4 tot 5 keer per maand wordt behandeld, dus 52 keer per jaar. Appellante heeft aangevoerd dat verweerster weliswaar de bevoegdheid heeft om beleid te voeren ten aanzien van bepaalde voorzieningen, maar dat dit beleid niet zwaarder kan wegen dan de voor een bepaalde cliënt vastgestelde medische noodzaak.
3. Namens verweerster is naar voren gebracht dat volgens het beleid Feldenkreistherapie voor psychosomatische klachten met een frequentie van maximaal 24 sessies in minimaal een jaar wordt toegekend en dat de eerdere vergoeding van 52 behandelingen bij besluit van 23 mei 2006 niet juist was. De medisch adviseur heeft volgens verweerster geen aanleiding gezien om meer dan 24 behandelingen per jaar te vergoeden. Uit de declaraties van appellante en een vervolgaanvraag blijkt verder dat zij geen 52 behandelingen per jaar verbruikt.
4. De Raad acht het standpunt van verweerster, gebaseerd op het advies van haar medisch adviseur, dat er geen medische indicatie is voor meer dan 24 behandelingen Feldenkreis-therapie onvoldoende gemotiveerd. Appellante heeft in bezwaar een verklaring ingediend van haar behandelend orthopedisch chirurg, M. Yaniv, van 26 oktober 2008, inhoudende dat appellante voortdurend twee keer per week fysiotherapie/Feldenkreistherapie nodig heeft om te kunnen functioneren en te voorkomen dat haar toestand verergert. Gezien deze verklaring kon naar het oordeel van de Raad niet worden volstaan met de vast-stelling door de geneeskundig adviseur dat het een beleidsmatige aangelegenheid betreft dat de voorziening niet op grond van een medisch advies met een hogere frequentie is toegekend. Gelet hierop had verweerster het advies van haar medisch adviseur niet zonder meer aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen. Naar het oordeel van de Raad had het onder deze omstandigheden voor de hand gelegen dat verweerster zou hebben bevorderd dat haar medisch adviseur in contact zou treden met de behandelend orthopedisch chirurg van appellante en/of nader medisch onderzoek te laten instellen om te bepalen in welke omvang de Feldenkreistherapie voor appellante medisch noodzakelijk is.
5. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het beroep van appellante gegrond en moet het bestreden besluit worden vernietigd.
6. De Raad is ten slotte niet gebleken van kosten aan de zijde van appellante die voor vergoeding op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in aanmerking komen.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat verweerster een nieuw besluit op het bezwaar van appellante zal nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
Bepaalt dat verweerster aan appellante het in dit geding betaalde griffierecht ten bedrage van € 35,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van M. Lammerse als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2010.
(get.) A. Beuker-Tilstra.