ECLI:NL:CRVB:2010:BL9556

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-1432 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een periodieke uitkering op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 maart 2010 uitspraak gedaan in het geschil tussen een appellant, geboren in 1927, en de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad. De appellant had een aanvraag ingediend voor erkenning als burger-oorlogsslachtoffer en verzocht om een periodieke uitkering en andere voorzieningen. De verweerster had eerder erkend dat de appellant getroffen was door oorlogsgeweld, maar weigerde de periodieke uitkering en de vergoeding van kosten voor behandelingen door een Heilpraktiker. De appellant stelde dat zijn gewrichtsklachten, die hij sinds de oorlogsjaren ervaart, het gevolg zijn van de ellendige omstandigheden tijdens de dwangarbeid, maar deze stelling werd niet door medische gegevens ondersteund.

De Raad heeft het bestreden besluit van de verweerster beoordeeld en geconcludeerd dat er geen aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de verweerster, dat de lichamelijke klachten van de appellant niet in verband staan met de oorlogservaringen. De Raad heeft de adviezen van de geneeskundig adviseurs, die de klachten als leeftijdsgebonden hebben gekwalificeerd, als voldoende onderbouwd beschouwd. De Raad heeft vastgesteld dat het besluit van de verweerster om geen periodieke uitkering toe te kennen en de kosten voor de Heilpraktiker niet te vergoeden, de rechterlijke toets kan doorstaan.

Uiteindelijk heeft de Raad het beroep van de appellant ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van medische onderbouwing bij aanvragen voor uitkeringen op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers.

Uitspraak

09/1432 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellant], wonende te [woonplaats], Luxemburg (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 25 maart 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerster van 18 december 2008, kenmerk BZ 8729, JZ/I/70/2008 (hierna: bestreden besluit), genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2010. Daar is appellant verschenen en heeft verweerster zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1927, heeft in november 2007 bij verweerster een aanvraag ingediend om erkenning als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet en om toekenning als zodanig van de toeslag als bedoeld in artikel 19 van de Wet (hierna: de toeslag), een periodieke uitkering en voorzieningen voor huishoudelijke hulp, niet gedekte medische kosten en deelname aan het maatschappelijk verkeer.
1.2. Bij besluit van 22 september 2008, bevestigd na bezwaar bij het bestreden besluit, heeft verweerster erkend dat appellant getroffen is door oorlogsgeweld in de zin van de Wet, nu op grond van de beschikbare gegevens de arrestatie van appellant tijdens een razzia en een aansluitende verplichte tewerkstelling in Duitsland tijdens de Duitse bezetting zijn komen vast te staan. Verweerster heeft aanvaard dat bij appellant sprake is van met het oorlogsgeweld verband houdende psychische invaliditeit. Op grond hiervan zijn aan appellant met ingang van 1 oktober 2006 de gevraagde toeslag en voorzieningen toegekend, waarbij de vergoeding van ongedekte medische kosten is toegekend voor zover deze betrekking hebben op kosten verband houdend met de psychische invaliditeit. De daarnaast gevraagde periodieke uitkering heeft verweerster geweigerd.
1.3. In beroep heeft appellant aangevoerd dat verweerster onvoldoende rekening heeft gehouden met wat appellant in de oorlog allemaal heeft meegemaakt aan erbarmelijke omstandigheden en met de lichamelijke schade die hij daardoor heeft opgelopen. Appellant vindt het niet terecht dat hem niet een periodieke uitkering is verleend. Verder wil hij de kosten vergoed hebben die hij heeft gemaakt voor behandelingen door een Heilpraktiker.
2. De Raad moet de vraag beantwoorden of het bestreden besluit gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden. Hiertoe wordt overwogen als volgt.
2.1. Krachtens artikel 7, aanhef en onder a, van de Wet - voor zover hier van belang - heeft recht op een periodieke uitkering: het burger-oorlogsslachtoffer, dat vóór het bereiken van de leeftijd, waarop gelijksoortige valide personen in de regel hun werk-zaamheden beëindigen, door zijn invaliditeit, die het gevolg is van het letsel, bedoeld in artikel 2, gedwongen werd of wordt zijn werkzaamheden in beroep of bedrijf te beëindigen of blijvend te verminderen, indien en voor zover hij buiten staat is door of in verband met arbeid een inkomen te verwerven, gelijk aan het inkomen, dat hij uit vorenbedoeld beroep of bedrijf zou hebben genoten, indien hij niet invalide zou zijn geweest.
2.2. Uit de stukken blijkt dat een onderzoek door geneeskundig adviseur en arts G.J. Laatsch heeft plaatsgevonden. Laatsch heeft ten aanzien van de sinds 1980 bij appellant geconstateerde gewrichtsklachten (gegeneraliseerde arthrosis deformans) en de sedert 2 jaar optredende eczeemklachten van appellant geadviseerd dat deze niet in verband staan met de oorlogservaringen van appellant maar leeftijdsgebonden zijn. Appellant heeft, volgens Laatsch, op grond van deze niet causale lichamelijke klachten, in 1983 zijn werk als agrariër moeten staken. In bezwaar heeft de geneeskundig adviseur en arts A.J. Maas het advies van Laatsch onderschreven. Daartoe heeft Maas een brief van 6 oktober 2008 van appellants huisarts meegewogen. In het voetspoor van haar geneeskundig adviseurs heeft verweerster besloten dat appellant niet voor een periodieke uitkering in aanmerking komt, omdat hij zijn werk heeft moeten staken wegens lichamelijke klachten die niet in verband staan met de door hem doorgemaakte oorlogservaringen. De vergoeding van ongedekte medische kosten heeft verweerster uitsluitend toegekend voor zover deze betrekking hebben op kosten verband houdend met de psychische klachten.
2.3. De Raad acht het bestreden besluit op grond van de onder 2.2 genoemde adviezen deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. In de voorhanden zijnde gegevens heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het door verweerster, in het voetspoor van haar geneeskundig adviseurs, ingenomen standpunt.
Hierbij neemt de Raad in aanmerking dat de ter zitting door appellant nog naar voren gebrachte stelling dat hij eigenlijk al vanaf de oorlogsjaren gewrichtsklachten heeft, veroorzaakt door de ellendige omstandigheden tijdens de dwangarbeid, niet op enigerlei wijze door medische gegevens wordt bevestigd.
2.4. De onder 2 geformuleerde vraag wordt dus bevestigend beantwoord. Dit houdt in dat verweersters besluit om niet een periodieke uitkering toe te kennen en haar (impliciete) besluit om niet de kosten te vergoeden van de Heilpraktiker, die appellant maakt in verband met zijn lichamelijke klachten, de rechterlijke toets kunnen doorstaan.
3. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep van appellant ongegrond moet worden verklaard.
4. De Raad ziet tot slot geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van M. Lammerse als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2010.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M. Lammerse.
HD