[Appellante], wonende te [woonplaats], Curaçao, (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam 28 mei 2008, 07/1121 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 maart 2010
Namens appellante heeft mr. T. Bissessur, advocaat te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Het Uwv heeft van verweer gediend en daaropvolgend een aanvullend verweerschrift, annex bijlagen, ingediend.
Door en namens appellante zijn nadere (medische) stukken ingezonden, waarop door het Uwv is gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2010. Voor appellante is verschenen mr. Bissessur, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. Sowka.
1.1. Aan de aangevallen uitspraak, waarbij appellante is aangeduid als eiseres en het Uwv als verweerder, ontleent de Raad de volgende feiten en omstandigheden:
“Eiseres was tot 19 december 2000 werkzaam als inpakster via een uitzendbureau gedurende gemiddeld 26 uur per week. Per die datum is zij uitgevallen wegens rug- en hoofdpijnklachten, duizeligheid en vermoeidheidsklachten. Per einde wachttijd – 17 december 2001 – is aan eiseres een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Na herbeoordelingen in 2003 en 2004 is deze arbeidsongeschiktheidsklasse ongewijzigd gebleven. In 2004 is eiseres naar Curaçao geremigreerd met behoud van uitkering.
Bij besluit 6 oktober 2006 heeft verweerder, na opnieuw een medische en arbeidskundige beoordeling te hebben uitgevoerd, de arbeidsongeschiktheidsuitkering van eiseres met ingang van 12 april 2007 ingetrokken, omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt is in verband met geschiktheid voor passende arbeid. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het besluit van 6 oktober 2006 gehandhaafd.
Eiseres heeft in beroep – samengevat en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
(1) Eiseres heeft last van lumbale rugpijn uitstralend naar de nek, regelmatig hoofdpijn, buikpijn, pijn aan haar rechter been en enkel, pijn aan haar schouder en pols, duizeligheid en ernstige vermoeidheid, concentratieproblemen, suikerziekte, bloedruk en reuma en vaak opgezwollen enkels. Eiseres is als gevolg van haar klachten niet in staat is enige arbeid te verrichten;
(2) De reumatische klachten aan beide handen zijn verergerd. Eiseres kan haar rechterhand nauwelijks gebruiken. De vingers van de rechterhand groeien krom. Zij heeft nu ook pijnklachten aan de linkerhand;
(3) De duizeligheidsaanvallen komen nu tweemaal per dag voor;
(4) Eiseres is van mening dat zij meer beperkt is dan door de (bezwaar)verzekeringsarts is aangenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is vastgelegd. Eiseres heeft ter ondersteuning van deze stellingen verklaringen overgelegd van haar behandelend artsen;
(5) Eiseres is niet in staat de geduide functies te verrichten. Bij alle functies is er sprake van extra belasting, werken op gevaarlijke plaatsen en met gevaarlijke machines.”.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe als volgt overwogen:
"Overwegingen van de rechtbank ten aanzien van de medische grondslag van het besluit.
Met betrekking tot de beroepsgronden die zien op de medische beoordeling, (1) tot en met (4), overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank vindt in de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting geen aanleiding te twijfelen aan de zorgvuldigheid en de uitkomsten van het medisch onderzoek. Zij neemt daarbij in aanmerking dat de verzekeringsarts de beperkingen van eiseres heeft vastgesteld op grond van dossieronderzoek, de eigen bevindingen en de verkregen informatie van de bedrijfarts Van Vught, in dienst van de Sociale Verzekeringsbank op de Nederlandse Antillen, die eiseres in opdracht van verweerder op Curaçao heeft onderzocht. Naar aanleiding van de onderzoeksbevindingen heeft de verzekeringsarts beperkingen aangenomen in de rubrieken aanpassing aan fysieke omgevingseisen (koude), dynamische handelingen (frequent reiken, buigen, frequent buigen, tillen/dragen, frequent lichte en zware lasten hanteren, lopen, lopen tijdens het werk, klimmen en knielen/hurken) en statische houdingen (staan en staan tijdens het werk). De verzekeringsarts heeft gelet op het (actieve) dagverhaal van eiseres geen aanleiding gezien om een duurbeperking op te leggen. De verzekeringsarts heeft een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld waarin ten aanzien van een aantal items beperkingen zijn opgenomen.
De bezwaarverzekeringsarts heeft aan de hand van de door eiseres naar voren gebrachte medische bezwaren de bevindingen van de verzekeringsarts beoordeeld. Bij zijn onderzoek heeft hij tevens de gegevens uit het dossier betrokken. Voorts heeft er een telefonische hoorzitting plaatsgevonden waarbij de bezwaarverzekeringsarts aanwezig was. Ten aanzien van het punt “verhoogd persoonlijk risico (item 1.9.9)” heeft de bezwaarverzekeringsarts een beperking aangenomen en heeft deze vastgelegd in een gewijzigde FML.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen aanknopingspunten om aan te nemen dat het onderzoek van de verzekeringsarts dan wel de bezwaarverzekeringsarts onzorgvuldig of onvolledig is geweest.
Dat eiseres naar haar zeggen in het dagelijks leven ernstiger beperkingen ondervindt dan door de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts is aangenomen, kan de rechtbank niet tot een ander oordeel brengen. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor hetgeen eiseres heeft aangevoerd omtrent de ernst van haar klachten, kan zij aan de subjectieve beleving van eiseres met betrekking tot zijn klachten niet de conclusie verbinden dat sprake is van verdergaande beperkingen dan door de (bezwaar)verzekeringsartsen is aangenomen. Zoals uit artikel 18 van de WAO blijkt, dient voor het in aanmerking nemen van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO immers sprake te zijn van een medisch objectiveerbare oorzaak voor de klachten. Daarvan is bij de (volgens eiseres verdergaande) klachten van eiseres niet gebleken.
Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt een verklaring van haar huisarts van 24 december 2007 overlegd. In deze verklaring wordt de diagnose van de (bezwaar)verzekeringsarts bevestigd en voorts worden de klachten van eiseres weergegeven. Uit die verklaring kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat eiseres meer uit een medisch objectiveerbare oorzaak voorkomende beperkingen heeft dan verweerder heeft aangenomen. Dat is evenmin af te leiden uit de verklaring van de cardioloog van 14 februari 2008. Deze verklaart dat een groot deel zo niet al haar klachten aan haar overgewicht zijn toe te schrijven.
De rechtbank is van oordeel uit de (dossier)onderzoeken voldoende gegevens naar voren zijn gekomen om tot een afgewogen oordeel omtrent de voor eiser geldende beperkingen te kunnen komen. Eiseres heeft in beroep onvoldoende nieuwe medische gegevens overgelegd die aanleiding geven om te twijfelen aan de beoordeling van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts. Het is de rechtbank niet gebleken dat de beperkingen van eiseres zijn onderschat. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres in medisch opzicht geschikt moet worden geacht voor de haar voorgehouden functies.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de medische grondslag van het bestreden besluit juist is en dat de daartegen aangevoerde beroepsgronden niet kunnen slagen.
Overwegingen van de rechtbank ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het besluit.
Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit niet in stand kan blijven, omdat in de geduide functies sprake is van een verhoogd persoonlijk risico. In de functies monteuse, parkeerwachter en elektronica monteur moet worden gewerkt op gevaarlijke plaatsen en met gevaarlijke machines. De rechtbank overweegt hieromtrent dat de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapportage van 13 februari 2007 heeft aangegeven dat in geen van de geduide functies op dit punt een belasting voorkomt in de functiebeschrijvingen. De bezwaararbeidsdeskundige heeft voldoende gemotiveerd dat voor alle functies geldt dat er geen sprake is van een bijzondere belasting bestaand uit het werken op gevaaropleverende plaatsen dan wel met gevaarlijke machines. De rechtbank overweegt voorts dat voor zover er signaleringen voorkomen deze door de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapportage voldoende zijn gemotiveerd.”.
2.1. In hoger beroep heeft appellante het oordeel van de rechtbank bestreden dat er geen redenen bestaan om te twijfelen aan de zorgvuldigheid en de uitkomsten van het medisch onderzoek. Met name wordt gewezen op de reumatische klachten. Appellante kan vanwege haar gewrichtsklachten, pijnen in armen en schouder en “kromme vingers” haar handen in de geselecteerde functies niet optimaal gebruiken. Opgemerkt wordt verder dat de rechtbank geen rekening heeft gehouden met de psychische klachten van appellante en het verband tussen die klachten en de vermoeidheids- en pijnklachten van appellante. Bij enige inspanning is bij appellante sprake van duizeligheid en concentratieproblemen/vergeetachtigheid. Daaraan wordt toegevoegd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat uit de verklaring van de cardioloog van
14 februari 2008 geen beperkingen zijn af te leiden. Met betrekking tot de passendheid van de geselecteerde functies wordt opgemerkt dat de rechtbank ten onrechte heeft gesteld dat de bezwaararbeidsdeskundige voldoende heeft gemotiveerd dat voor alle functies geldt dat er geen sprake is van een bijzondere belasting bestaande uit het werken op gevaarlijke plaatsen dan wel met gevaarlijke machines.
2.2. In (aanvullend) verweer is door het Uwv een rapportage ingezonden van de bezwaarverzekeringsarts K.T. Tan van 22 augustus 2008. Tan merkt op dat met de klachten van appellante bij het opstellen van de FML voldoende rekening is gehouden. De bevindingen van de cardioloog dateren van tien maanden na de datum in geding en missen relevantie voor de opgestelde FML. Voor persoonlijk risico is een beperking opgenomen. De bezwaararbeidsdeskundige G.J.W. van der Hulst gaat uitvoerig in op de passendheid van de aan de schatting ten gronde gelegde functies. Hij concludeert dat de geselecteerde functies passend zijn, óók wat betreft het item dat appellante is aangewezen op werk zonder verhoogd persoonlijk risico. De indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van minder dan 15% kan worden gehandhaafd.
2.3. Bij brief gedateerd 24 september 2009 is door appellante nadere medische informatie ingestuurd, waaronder een kopie van een, niet ondertekend, document met hierop sub diagnose: RA, gonarthrosis, hypertensie en dyslipidemie. Verder is een rapportage overgelegd van de neuroloog dr. J. Mourik van 29 juli 2009, waaruit blijkt dat als diagnose is gesteld: carpaal tunnel syndroom (CTS) beiderzijds. Bij brief gedateerd 28 november 2009 is door appellante informatie overgelegd afkomstig van de anesthesiologist P. Sahoury. Sahoury geeft aan dat appellante sinds oktober 2007 bij hem in behandeling is vanwege pijn in het hele lichaam met name schouders en armen beiderzijds. Ze is bekend met reuma en heeft radiculair syndroom L3-L4 links.
2.4. Namens het Uwv is op deze informatie gereageerd door de bezwaarverzekeringsarts A.J.D. Versteeg bij een tweetal rapportages van respectievelijk 28 oktober 2009 en 4 januari 2010. Versteeg merkt op dat de hypertensie, de dyslipidemie en de pijnklachten bekend waren en dat daarmee rekening is gehouden bij de opstelling van de FML. Ten aanzien van de diagnoses rheumatische artritis en gonarthrosis wordt opgemerkt dat deze onvoldoende zijn onderbouwd en verder dat deze diagnoses nog niet aan de orde waren op de datum in geding. Dit laatste geldt ook voor de diagnose CTS en het radiculair syndroom L3-4 links.
3.1. Het gaat in het onderhavige geding om de beantwoording van de vraag of het Uwv de uitkering ingevolge de WAO van appellante met recht ingaande 12 april 2007 heeft ingetrokken op de grond dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante op en na die datum minder dan 15% bedroeg.
3.2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.3. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten gronde gelegde overwegingen. Hetgeen door en namens appellante in hoger beroep naar voren is gebracht heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel. De Raad verwijst daartoe naar de in r.o. 2.2. aangehaalde rapportages van de bezwaarverzekeringsarts Tan en de bezwaararbeidsdeskundige G.J.W. van der Hulst, alsmede de in r.o. 2.4. aangehaalde rapportages van de bezwaarverzekeringsarts Versteeg. Naar het oordeel van de Raad is in genoemde rapportages afdoende gemotiveerd dat de FML, wat betreft de datum in geding, de arbeidsmogelijkheden van appellante niet onjuist weergeeft en dat de aan de schatting ten gronde gelegde functies de arbeidsmogelijkheden van appellante niet te boven gaan. Ter voorlichting van appellante wijst de Raad er nog op dat, voor zover appellante van mening is dat na de datum in geding haar arbeidsmogelijkheden zijn afgenomen, zij aan het Uwv kan verzoeken om tot een herbeoordeling van haar mate van arbeidsongeschiktheid over te gaan.
4.1. De Raad concludeert dat het hoger beroep vergeefs is ingesteld.
4.2. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L de Vries als voorzitter en H.J. Simon en H.J. de Mooij als leden, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2010.