ECLI:NL:CRVB:2010:BL9455

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-4561 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van hulp bij de huishouding plus op basis van medische noodzaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 februari 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht. De zaak betreft de toekenning van 'hulp bij de huishouding plus' op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Appellante, die in 1918 is geboren, had een indicatie van 6 uur en 15 minuten per week voor huishoudelijke hulp, waarbij slechts 30 minuten per week was gereserveerd voor de bereiding van warme maaltijden. Appellante betwistte deze indicatie en stelde dat er een medische noodzaak was voor meer tijd voor de bereiding van maaltijden, omdat zij geen kant-en-klaarmaaltijden kon verdragen.

De Raad heeft vastgesteld dat de verklaring van de behandelend chirurg, dr. C.H.C. Dejong, van doorslaggevende betekenis is. Deze had verklaard dat appellante fysiek niet in staat was om kant-en-klaarmaaltijden te consumeren en dat zij adequaat gevoed moest worden. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen ondeugdelijk gemotiveerd was en niet in stand kon blijven. De Raad heeft zelf in de zaak voorzien en de indicatie verhoogd naar 9 uur en 15 minuten per week voor de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2012.

Daarnaast heeft de Raad het College veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante, die in totaal € 966,-- bedragen, en het griffierecht van € 146,--. De uitspraak benadrukt het belang van medische noodzaak bij de toekenning van zorg en ondersteuning onder de Wmo.

Uitspraak

09/4561 WMO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van
[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 6 juli 2009, 08/1505 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen (hierna: College)
Het geding is behandeld op de zitting van 3 februari 2010. Voor appellante is verschenen mr. I.E. Mussche, werkzaam bij De Unie te Culemborg. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Aspers, werkzaam bij de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg te Driebergen (hierna: CIZ).
1. Het geding heeft betrekking op het besluit van het College van 4 augustus 2008. Blijkens dit besluit is aan appellante op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning “hulp bij het huishouden plus” toegekend naar een omvang van 6 uur en 15 minuten per week. Appellante is ingedeeld in de klasse 3. Bij de toewijzing van deze ondersteuning is rekening gehouden met 30 minuten per week voor het bereiden van de warme maaltijd. De toekenning betreft de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2012.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep is in geschil of er een medische noodzaak is voor het indiceren van meer tijd voor de bereiding van warme maaltijden. Het College stelt zich op het standpunt dat die noodzaak niet aanwezig is, omdat appellante gebruik kan maken van de maaltijden van Apetito, een organisatie die kant-en-klaarmaaltijden bereidt en distribueert. Appellante is van mening dat deze voorziening, gelet op haar gezondheidssituatie, voor haar niet passend is omdat zij kant-en-klaarmaaltijden niet kan verdragen. Partijen hebben hun standpunten gestaafd met elkaar tegensprekende medische verklaringen.
4. De Raad is van oordeel dat aan de verklaring van de behandelend chirurg dr. C.H.C. Dejong van 11 september 2009 in dit geval doorslaggevende betekenis toekomt. Deze heeft verklaard dat hem bij opname in het ziekenhuis en later bij poliklinische bezoeken gebleken is dat het appellante fysiek niet mogelijk is om kant-en-klaar maaltijden tot zich te nemen. Appellante lijdt door haar aandoening aan gewichtsverlies en dient adequaat gevoed te worden. Hij acht het daarom van groot belang dat zij hierin ondersteund wordt door iemand die voor haar een maaltijd thuis bereidt. Deze verklaring vindt bevestiging in de onderbouwde verklaringen van de huisarts P.W. Winters van 27 juni en 28 augustus 2008. De verklaring van de CIZ-arts, L. Cornelissen-Houben, waaruit blijkt dat zij op 22 oktober 2009 met chirurg Dejong heeft gebeld en dat deze heeft bevestigd dat er geen sprake is van een medisch geobjectiveerde aandoening/verklaring, doch veeleer van een aversie tegen kant-en-klaarvoeding, een subjectief gegeven, is onvoldoende om de op eigen onderzoek gebaseerde bevindingen van de behandelend chirurg Dejong, zoals ondersteund door de huisarts, te weerleggen. De Raad kent daarbij voorts nog betekenis toe aan het feit dat uit het dossier niet blijkt welke concrete vragen door Cornelissen-Houben aan de behandelend chirurg zijn voorgelegd en wat daarop zijn concrete antwoorden zijn geweest.
5. Dit betekent dat het bestreden besluit van 4 augustus 2008 ondeugdelijk gemotiveerd is en niet in stand kan blijven wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
6. Nu appellante, die geboren is in 1918, hoogbejaard is, de te treffen voorziening urgent is, en het zeer waarschijnlijk is dat nader onderzoek, gezien de aard van de in geding zijnde beperking, geen ander licht op de zaak zal kunnen werpen, acht de Raad het uit een oogpunt van finale geschilbeslechting geraden om zelf in de zaak te voorzien, als bedoeld in artikel 8:72, vierde lid, van de Awb.
7. De Raad stelt vast dat ingevolge het beleid van het College 30 minuten per dag wordt geïndiceerd voor de bereiding van warme maaltijden. Appellante is blijkens het bestreden besluit geïndiceerd voor 6 uur en 15 minuten huishoudelijke hulp per week, waarin - slechts - 30 minuten per week voor de bereiding van warme maaltijden zijn inbegrepen. Dit betekent dat de indicatie ingevolge het beleid dient te worden verhoogd met 6 x 30 minuten, waardoor het totaal uitkomt op 9 uur en 15 minuten. Dit komt overeen met klasse 4 (7 tot en met 9,9 uur per week). Gelet hierop zal de Raad bepalen als hierna onder 9.d.
8. Het College wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante. Deze worden begroot op € 322,-- in beroep en € 644,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
9 .Dictum van de uitspraak:
a. Vernietigt de aangevallen uitspraak;
b. Verklaart het beroep gegrond;
c. Vernietigt het besluit van 4 augustus 2008;
d. Bepaalt dat aan appellante “hulp bij de huishouding plus” wordt toegekend naar een omvang van 9 uur en 15 minuten per week over de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2012;
e. Veroordeelt het College tot vergoeding van de proceskosten van appellante tot een bedrag van in totaal € 966,--;
f.Bepaalt dat het College het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 146,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en H.C.P. Venema en M.I. ’t Hooft, als leden. Griffier was J. Waasdorp.
mm