ECLI:NL:CRVB:2010:BL9371

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-2779 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin het beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Het Uwv had in een besluit op bezwaar van 14 maart 2008 vastgesteld dat appellant per 21 augustus 2007 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet WIA. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de medische beperkingen van appellant correct had vastgesteld en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, passend waren voor appellant.

Appellant, vertegenwoordigd door mr. J.T.F. van Berkel, heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte tot haar oordeel is gekomen. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de gronden van appellant, die betrekking hebben op de medische geschiktheid van de functies, niet slagen. De Raad heeft vastgesteld dat er geen nieuwe gezichtspunten zijn ingebracht die de eerder vastgestelde medische beperkingen in twijfel trekken. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank overgenomen en bevestigd dat de functies, gezien de belastende aspecten, medisch passend zijn voor appellant.

De Raad heeft ook de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige in overweging genomen, die de geschiktheid van de functies verder toelichtte. De Raad concludeert dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd en dat er geen termen zijn voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 26 maart 2010 door de Centrale Raad van Beroep, met G.J.H. Doornewaard als voorzitter en C.W.J. Schoor en J. Brand als leden.

Uitspraak

09/2779 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 9 april 2009, 08/617 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 maart 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.T.F. van Berkel, verbonden aan SRK Rechtsbijstand gevestigd te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Berkel. Het Uwv was vertegenwoordigd door H.A.T. Laaracker.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit op bezwaar van 14 maart 2008 heeft het Uwv gehandhaafd zijn besluit van 1 november 2007 dat er voor appellant per 21 augustus 2007 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet WIA.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het door appellant tegen het besluit van 14 maart 2008 ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het Uwv de beperkingen van appellant tot het verrichten van arbeid onjuist heeft vastgesteld, aan de schatting functies ten grondslag heeft gelegd die voor appellant niet geschikt zijn dan wel het maatmanloon van appellant onjuist heeft vastgesteld.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte tot het in overweging 2 weergegeven oordeel is gekomen.
3.2. Het hoger beroep treft geen doel. De Raad overweegt daartoe als volgt.
3.3. Wat appellant ter onderbouwing van zijn hoger beroep voor zover dat zich richt op de medische grondslag van het besluit van 14 maart 2008 heeft aangevoerd vormt een herhaling van hetgeen reeds in beroep is aangevoerd. Nieuwe gezichtspunten zijn niet naar voren gebracht en er zijn geen objectieve medische gegevens ingebracht die alsnog twijfel doen rijzen aan de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen, zoals die zijn weergegeven in de FML van 11 maart 2008. De Raad kan zich vinden in de overwegingen van de rechtbank en het door haar daarop gebaseerde oordeel met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit. De Raad maakt deze overwegingen tot de zijne.
3.4. Dat de psychiater dr. C. Leue in zijn brief van 9 mei 2008 aan de huisarts van appellant een andere - verdergaande - diagnose stelt dan de door het Uwv op 17 juli 2007 geraadpleegde psychiater D. Corstens, brengt naar het oordeel van de Raad op zich niet mee dat er een medisch objectieve grond is om meer beperkingen aan te nemen dan reeds in de FML zijn opgenomen. De Raad kan zich vinden in de nadere rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 9 februari 2010 in reactie op het hoger beroepschrift. Hierin komt naar voren dat uit de brief van Leue, gezien de overige beschikbare medische gegevens, niet valt af te leiden dat de beperkingen van appellant in verband met de bevindingen van Leue reeds op de datum in geding ernstiger waren dan door het Uwv vastgesteld.
3.5. De Raad is voorts van oordeel dat de rechtbank ook de gronden van appellant die zien op de medische geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies afdoende heeft besproken en genoegzaam heeft gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. Die functies zijn, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, voor appellant in medisch opzicht passend te achten. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in zijn rapportage van 14 maart 2008 toegelicht waarom die functies passend zijn. Evenals de rechtbank acht de Raad deze toelichting toereikend. Voor een reactie op de bij aanvullend beroepschrift van 20 januari 2010 opgeworpen gronden tegen de medische geschiktheid van de functies verwijst de Raad naar de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 11 februari 2010 waarin hij zich kan vinden.
3.6. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3.7. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en C.W.J. Schoor en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2010.
(get.). G.J.H. Doornewaard.
(get.) T.J. van der Torn.
EF