[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s Hertogenbosch van 7 januari 2009, 08/3185 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 24 maart 2010
Namens appellant heeft mr. C.J. Driessen, advocaat te Beers, hoger beroep ingesteld.
Bij brief met bijlagen van 10 juli 2009 heeft de Svb, onder meer, een beslissing op bezwaar van 9 juli 2009 in het geding gebracht.
Namens appellant heeft mr. Driessen, voornoemd, bij brief van 5 augustus 2009 gereageerd op de beslissing op bezwaar.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2010. Appellant is daarbij verschenen, bijgestaan door mr. Driessen, voornoemd. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A.J. Groenendaal.
1.1. Appellant woont sedert augustus 2003 samen met mevrouw [K.]. Op 11 juni 2004 heeft hij kinderbijslag aangevraagd voor haar zoon [I.], geboren [in] 1987. Appellant heeft daarbij aangegeven dat [I.] tot 25 december 2003 op een internaat in Turkije verbleef. Vanaf 5 juni 2004 verblijft [I.] bij appellant en mevrouw [K.] in Nederland.
1.2. Bij besluit van 18 juni 2004 heeft de Svb kinderbijslag geweigerd over het vierde kwartaal van 2003 en het eerste kwartaal van 2004 ten behoeve van [I.] onder overweging dat appellant [I.] in deze kwartalen niet in belangrijke mate heeft onderhouden.
1.3. De Raad heeft bij uitspraak van 26 juni 2008 (LJN BD5732) het besluit van 6 december 2004, waarbij het bezwaar tegen het besluit van 18 juni 2004 ongegrond was verklaard, vernietigd voor zover dat betrekking heeft op de weigering van kinderbijslag over het vierde kwartaal van 2003. Tevens is bepaald dat de Svb met betrekking tot dit kwartaal een nieuwe beslissing op bezwaar diende te nemen. Daartoe is overwogen dat de gemachtigde van de Svb ter zitting van de Raad desgevraagd heeft medegedeeld dat niet is onderkend dat appellant bij zijn aanvraag heeft aangegeven dat [I.] op de hier van belang zijnde peildatum op een internaat verbleef. Zou dit juist zijn – hetgeen nog onderzocht diende te worden – dan zou, op grond van het Besluit onderhoudsvoorwaarden kinderbijslag, geen onderhoudseis gesteld kunnen worden en zou appellant over dit kwartaal recht op kinderbijslag ten behoeve van [I.] hebben.
1.4. De Svb heeft vervolgens een schoolverklaring, zijnde het formulier TH 402, en een onderhoudsverklaring aan appellant gezonden. Daarbij is aangegeven dat deel B van de schoolverklaring ingevuld moet worden door de administratie van de school en dat het formulier daarna naar het dichtstbijzijnde kantoor van de Sosyal Sigortalar Kurumu (hierna: SSK) moet worden gezonden, waarna dat kantoor de ingevulde gegevens zal controleren en het formulier zal terugzenden aan de Svb.
1.5. Bij brief van 22 september 2008 heeft mr. Driessen de schoolverklaring, die alleen door appellant was ondertekend en verder niet was ingevuld, geretourneerd. Tevens is een vertaling van een “studenten acte” overgelegd alsmede enkele cijferlijsten in de Turkse taal. Onder verwijzing naar de hiervoor genoemde uitspraak van de Raad is verder opgemerkt dat geen onderhoudseis kan worden gesteld ten aanzien van dit kwartaal.
1.6. De Svb heeft appellant daarop bij brief 26 september 2008 nogmaals een blanco TH 402 formulier toegezonden met het verzoek dat alsnog door de school en de SSK in te laten vullen.
1.7. Bij brief van 8 september 2008 heeft mr. Driessen namens appellant beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de Svb op het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 juni 2004.
2.1. De rechtbank heeft dit beroep bij de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard, omdat het voortijdig is ingesteld.
2.2. Bij beslissing op bezwaar van 9 juli 2009 (hierna: bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellant, voor zover betrekking hebbend op de weigering van kinderbijslag over het vierde kwartaal van 2003, wederom ongegrond verklaard.
2.3. De Raad heeft het bestreden besluit met overeenkomstige toepassing van de artikelen 6:24 en 6:20 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) betrokken in deze procedure.
3. Namens appellant is in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank het beroep bij de aangevallen uitspraak ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat de Svb ten onrechte de weigering van kinderbijslag voor [I.] over het vierde kwartaal van 2003 heeft gehandhaafd. Daarbij is erop gewezen dat de door de Svb verlangde informatie onnodig is nu uit de bekende gegevens blijkt dat [I.] onderwijs volgde op een internaat.
4. De Raad overweegt het volgende.
Het niet tijdig beslissen.
4.1. De Raad stelt vast dat de Svb hangende het hoger beroep een nieuwe beslissing op bezwaar heeft genomen. Nu namens appellant in deze procedure niet is verzocht om een schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:73 van de Awb en ook overigens niet is gesteld of gebleken van enig belang voor appellant bij een beoordeling van de vraag of de Svb op 8 september 2008 al dan niet tijdig een nieuwe beslissing had genomen op zijn bezwaar, is de Raad van oordeel dat het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
Het bestreden besluit.
4.2. Tussen partijen is in geschil of de Svb terecht de weigering kinderbijslag aan appellant toe te kennen voor [I.] over het vierde kwartaal van 2003 heeft gehandhaafd, op de grond dat niet beoordeeld kan worden of [I.] toen schoolgaand was en of hij in een internaat woonachtig was.
4.3. De Raad stelt voorop dat op grond van artikel 7, tweede lid, van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor een kind van 16 of 17 jaar, zoals [I.], slechts aanspraak bestaat op kinderbijslag indien het kind in verband met onderwijs of een beroepsopleiding lessen of stages volgt gedurende gemiddeld tenminste 213 klokuren per kwartaal, dan wel werkloos of arbeidsongeschikt is. Appellant heeft aangevoerd dat [I.] gedurende het vierde kwartaal van 2003 onderwijs volgde in Turkije.
4.4. In het kader van de beoordeling van de vraag of een in Turkije verblijvend kind aldaar onderwijs of een beroepsopleiding volgt als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de AKW hanteert de Svb, op grond van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Turkije inzake sociale zekerheid, het formulier TH 402. Dit formulier dient door de school waarop het onderwijs wordt gevolgd te worden ingevuld en vervolgens toegezonden te worden aan het Turkse orgaan SSK. Na een controle van de ingevulde gegevens zendt de SSK dit formulier aan de Svb.
4.5. De Raad stelt vast dat appellant het formulier TH 402, ondanks enkele expliciete verzoeken daartoe van de Svb, niet heeft laten invullen door de school en de SSK. Daardoor heeft de Svb geen verdragsrechtelijk gewaarborgde en betrouwbare informatie verkregen over het onderwijs dat [I.] in Turkije volgens appellant heeft gevolgd. Aldus heeft de Svb niet kunnen vaststellen of [I.] onderwijs in de zin van de AKW heeft gevolgd, of hij heeft voldaan aan het klokurencriterium en of hij inderdaad in een internaat heeft verbleven. Daarbij merkt de Raad nog op dat de door appellant genoemde redenen, waarom het TH 402 formulier niet door de school ingevuld zou kunnen worden, niet overtuigen en in ieder geval niet aan de hand van bewijsstukken zijn aangetoond.
4.6. Nu niet als vaststaand kan worden aangenomen dat [I.] gedurende het vierde kwartaal onderwijs volgde als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de AKW, heeft de Svb terecht geweigerd kinderbijslag voor [I.] aan appellant toe te kennen over het vierde kwartaal van 2003. De namens appellant overgelegde verklaring van de school van
24 oktober 2008 vermag de Raad niet tot een ander oordeel te brengen, nu uit die brief niet blijkt welk soort onderwijs [I.] heeft gevolgd en gedurende hoeveel uren per week dat onderwijs gemiddeld werd gegeven. Evenmin blijkt uit die verklaring of [I.] daadwerkelijk in het internaat gehuisvest is geweest.
4.7. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het beroep niet slaagt, zodat dit ongegrond verklaard dient te worden.
5. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake een vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en H.J. de Mooij als leden, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2010.