de erven van [betrokkene], laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats], (hierna: appellanten)
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 24 november 2008, 08/224 (hierna: aangevallen uitspraak),
[Betrokkene] (hierna: betrokkene)
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden (hierna: College)
Datum uitspraak: 23 maart 2010
Namens betrokkene heeft mr. M.H.P.G. Wiertz, advocaat te Zeist, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 21 juli 2009 heeft het College de Raad meegedeeld dat betrokkene op 20 mei 2009 is overleden. Mr. Wiertz heeft de Raad bij brief van 12 november 2009 bericht dat appellanten de zaak wensen voort te zetten.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het onderzoek in het geding met reg.nr. 09/44, plaatsgevonden op 9 februari 2010. Voor appellanten is verschenen mr. Wiertz. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door I. de Vrind, werkzaam bij de gemeente Leiden. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In deze zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene was eigenares van een door haar bewoonde woning.
1.2. Bij besluiten van 26 juni 2006, 15 december 2006, 22 december 2006 en 18 april 2007 heeft het College aan betrokkene bijzondere bijstand voor woonkosten (hierna: woonkostentoeslag) over de periode van 1 juli 2004 tot en met 31 december 2007 toegekend op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Bij de bepaling van de woonlasten van betrokkene heeft het College een bedrag voor groot onderhoud in aanmerking genomen van € 43,59 per maand over de periode van 1 juli 2004 tot en met 31 december 2006 en van € 45,75 per maand over de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007.
1.3. Bij besluit van 20 november 2007 heeft het College de bezwaren van betrokkene tegen de onder 1.2 genoemde besluiten deels gegrond verklaard. De bezwaren werden ongegrond verklaard voor zover zij waren gericht tegen de door het College bij de vaststelling van de woonlasten in aanmerking genomen bedragen voor groot onderhoud.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 20 november 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. Zij hebben aangevoerd dat het College op grond van zijn beleid de kosten van groot onderhoud van een woning naar de omstandigheden moet vaststellen en dat het College in strijd handelt met dit beleid door die kosten vast te stellen aan de hand van de normen voor grootonderhoud van StimulanSZ.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2. De Raad is - evenals de rechtbank - van oordeel dat de kosten die verband houden met het groot onderhoud van een aan de belanghebbende in eigendom toebehorende woning behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die, behoudens bijzondere omstandigheden, uit het reguliere inkomen dienen te worden bestreden. Met die kosten wordt in beginsel iedere eigenaar van een woning geconfronteerd. Bijzondere omstandigheden zijn door appellanten niet gesteld. Dat betekent dat geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB, zodat voor verlening van bijzondere bijstand in deze kosten met toepassing van dat artikel geen plaats is.
4.3. Het College heeft beoordeeld of de kosten van groot onderhoud van de woning van betrokkene op grond van zijn in beleidsregels vastgelegde beleid inzake woonkostentoeslagen voor bijzondere bijstandsverlening in aanmerking komen. In het kader van dat beleid wordt, indien een eigen woning wordt bewoond, onder woonkosten verstaan: de tot een bedrag per maand omgerekende som van de hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud.
4.4. Naar het oordeel van de Raad dient het onder 4.3 bedoelde beleid te worden gekwalificeerd als buitenwettelijk begunstigend beleid voor zover met toepassing daarvan woonkostentoeslag wordt verleend in andere gevallen of tot een hoger bedrag dan met toepassing van artikel 35 van de WWB mogelijk is. Volgens vaste rechtspraak van de Raad betekent dit dat de aanwezigheid en de toepassing van dit beleid als een gegeven wordt aanvaard met dien verstande dat wordt getoetst of het beleid op consistente wijze wordt toegepast.
4.5. Vaste gedragslijn van het College is dat bij de bepaling van het naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud in de zin van het onder 4.3 bedoelde beleid normbedragen worden gehanteerd die overeenkomen met de normbedragen van StimulanSZ. Anders dan appellante heeft aangevoerd, is deze gedragslijn niet in strijd met genoemd beleid. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat in de normbedragen van StimulanSZ een onderscheid wordt gemaakt naar omstandigheden als de ouderdom van de betreffende woning en de aanwezigheid van een lift of een installatie voor centrale verwarming. Daarmee heeft het College een invulling gegeven aan het beleid dat de onderhoudskosten naar omstandigheden worden vastgesteld.
4.6. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.5 is overwogen stelt de Raad vast dat het College in het geval van betrokkene in overeenstemming met zijn beleid het naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud heeft vastgesteld op het voor de woning van betrokkene toepasselijke normbedrag van StimulanSZ.
4.7. Hetgeen in 4.1 tot en met 4.6 is overwogen betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman, in tegenwoordigheid van M.C.T.M.Sonderegger als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2010.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.