ECLI:NL:CRVB:2010:BL8813

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-44 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor psychosociale hulpverlening

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand in de kosten van psychosociale hulpverlening. De Centrale Raad van Beroep heeft op 23 maart 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij de eerdere beslissing van de rechtbank 's-Gravenhage werd bevestigd. De aanvraag was afgewezen op grond dat de behandeling reeds was aangevangen en de noodzaak daarvan niet meer kon worden vastgesteld. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden had toepassing gegeven aan artikel 44, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB). Volgens de vaste rechtspraak van de Raad wordt in beginsel geen bijstand verleend voor kosten die zijn gemaakt vóór de datum van de bijstandsaanvraag, tenzij bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. In dit geval was er geen sprake van dergelijke omstandigheden, aangezien de aanvraag om bijstand pas op 27 december 2005 was ingediend, terwijl de kosten al waren gemaakt in de periode van 22 november tot en met 28 december 2004. De Raad oordeelde dat de betrokkene niet tijdig had aangevraagd en dat er geen medische beperkingen waren die dit zouden rechtvaardigen. De Raad concludeerde dat het besluit van het College in overeenstemming was met het beleid en de vaste gedragslijn die het College hanteert. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

09/44 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de erven van [betrokkene], laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats], (hierna: appellanten)
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 27 november 2008, 08/125 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene] (hierna: betrokkene)
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden (hierna: College)
Datum uitspraak: 23 maart 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft mr. M.H.P.G. Wiertz, advocaat te Zeist, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 21 juli 2009 heeft het College de Raad meegedeeld dat betrokkene op 20 mei 2009 is overleden. Mr. Wiertz heeft de Raad bij brief van 12 november 2009 bericht dat appellanten de zaak wensen voort te zetten.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het onderzoek in het geding met reg.nr. 09/26, plaatsgevonden op 9 februari 2010. Voor appellanten is verschenen mr. Wiertz. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door I. de Vrind, werkzaam bij de gemeente Leiden. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In deze zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 26 juni 2006 heeft het College de aanvraag van betrokkene om bijzondere bijstand in de kosten van psychosociale hulpverlening afgewezen op de grond dat de betreffende behandeling reeds is aangevangen en de noodzaak daarvan niet meer kan worden vastgesteld. Het College heeft daarbij toepassing gegeven aan artikel 44, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2. Bij besluit van 20 november 2007 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 26 juni 2006 ongegrond verklaard. Daaraan heeft het College alsnog artikel 10 van de Beleidsregels bijzondere bijstand Leiden 2005 (hierna: Beleidsregels) ten grondslag gelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
20 november 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Volgens vaste rechtspraak van de Raad inzake de toepassing van artikel 43 en 44 van de WWB wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de bijstandsaanvraag is ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken wanneer bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.
4.2. De Raad stelt, gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, vast dat betrokkene de aanvraag om bijzondere bijstand in de kosten van psychosociale hulpverlening heeft ingediend op 27 december 2005 en dat die kosten zijn opgekomen in de periode van 22 november tot en met 28 december 2004. Het gaat derhalve om kosten die vóór de aanvraag zijn opgekomen, zodat sprake is van een aanvraag om bijstand met terugwerkende kracht. Appellanten hebben aangevoerd dat betrokkene medische beperkingen had en dat zij in haar contacten met de gemeente er regelmatig mee werd geconfronteerd dat aanvragen en door haar overgelegde stukken zoek zijn geraakt en dat zij in de veronderstelling verkeerde dat zij met het aanvragen om bijzondere bijstand voor medische kosten mocht wachten tot het einde van het kalenderjaar. De Raad ziet, onder verwijzing naar hetgeen onder 4.1 is overwogen over de toepassing van de artikelen 43 en 44 van de WWB, in hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat in dit geval van het daar bedoelde uitgangspunt wordt afgeweken. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat niet is gebleken dat de gezondheidstoestand van betrokkene zodanig was dat zij niet in staat was de aanvraag om bijzondere bijstand tijdig in te dienen en evenmin dat van de zijde van het College aan betrokkene te kennen is gegeven dat zij met het indienen van aanvragen om bijzondere bijstand voor medische kosten mocht wachten tot het einde van het kalenderjaar volgend op het jaar waarin de kosten waren gemaakt.
4.3. Het College hanteert ten aanzien van aanvragen om bijzondere bijstand met terugwerkende kracht beleid dat is neergelegd in artikel 10 van de Beleidsregels bijzondere bijstand Leiden 2005. Artikel 10, eerste lid, van de Beleidsregels bepaalt dat kosten die zijn gemaakt, voordat de aanvraag is ingediend niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komen. Ingevolge het tweede lid kan daarvan worden afgeweken indien de aanvrager redelijkerwijs de aanvraag niet vooraf heeft kunnen indienen, of indien er andere bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om voor de reeds gemaakte kosten bijstand te verstrekken. Artikel 10, derde lid, van de Beleidsregels bepaalt dat in geen geval bijstand wordt verstrekt voor kosten die langer dan één jaar voor de bijstandsaanvraag zijn gemaakt.
4.4. Het College heeft aangegeven dat medische kosten vaak eerst moeten worden gemaakt voordat de aanvraag kan worden ingediend in verband met de omstandigheid dat de zorgverzekeraar vaak een deel van deze kosten vergoedt en die vergoeding moet zijn vastgesteld voordat het College kan beoordelen of de belanghebbende in aanmerking komt voor bijzondere bijstand in de kosten die niet worden vergoed. Gelet daarop volgt het College in het kader van toepassing van artikel 10, tweede lid, van de Beleidsregels de vaste gedragslijn dat de aanvraag om bijzondere bijstand voor medische kosten moet worden ingediend zo spoedig mogelijk nadat de belanghebbende van zijn zorgverzekeraar een op de betreffende kosten betrekking hebbende afrekenspecificatie heeft ontvangen.
4.5. Naar het oordeel van de Raad dient het onder 4.3 bedoelde beleid te worden gekwalificeerd als buitenwettelijk begunstigend beleid voor zover het inhoudt dat bijzondere bijstand met terugwerkende kracht wordt toegekend in andere gevallen dan door bijzondere omstandigheden wordt gerechtvaardigd. Dit betekent dat de aanwezigheid en toepassing van dit beleid als gegeven wordt aanvaard met dien verstande dat wordt getoetst of het beleid op consistente wijze is toegepast. Naar het oordeel van de Raad is de onder 4.4 bedoelde vaste gedragslijn in overeenstemming met dit beleid. Aangezien het volgen van deze gedragslijn meebrengt dat bijzondere bijstand met terugwerkende kracht wordt toegekend, moet ook de aanwezigheid en toepassing van deze gedragslijn als een gegeven worden aanvaard.
4.6. Hiervan uitgaande stelt de Raad vast dat het besluit van 20 november 2007 is genomen in overeenstemming met het door het College gehanteerde beleid en de door hem gevolgde vaste gedragslijn. Uit de gedingstukken blijkt immers dat de zorgverzekeraar betrokkene bij brief van 9 februari 2005 heeft bericht dat de door haar over de periode van 22 november tot en met 28 december 2004 gemaakte kosten voor psychologische hulp tot een bedrag van € 25,-- werden vergoed en dat appellant niet zo spoedig mogelijk daarna, maar eerst na ruim tien maanden een aanvraag om bijzondere bijstand voor de voor haar rekening blijvende kosten heeft ingediend. Anders dan appellanten aanvoeren doet aan het voorgaande niet af dat de onder 4.4 bedoelde vaste gedragslijn van het College niet algemeen bekend is gemaakt.
4.7. Hetgeen in 4.1 tot en met 4.6 is overwogen betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman, in tegenwoordigheid van M.C.T.M.Sonderegger als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2010.
(get.) J.J.A. Kooijman.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
IJ