[Appellant] wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 17 juni 2009, 08/1727 (hierna: de aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,(hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 23 maart 2010
Namens appellant stelde mr. J.W.H.M. Koers, advocaat te Doesburg, hoger beroep in en legde een berekening van de boekhouder van appellant over.
Het onderzoek ter zitting vond plaats op 2 maart 2010, waar het Uwv zich liet vertegenwoordigen door J. van den Elsaker en appellant verscheen met bijstand van mr. Koers.
1. Het inleidende beroep richt zich tegen het besluit van 3 september 2008 ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Daarbij handhaaft het Uwv zijn besluit van 29 mei 2008 over de appellant toekomende nabetaling.
2. De rechtbank verwierp de beroepsgrond dat het Uwv appellant onvoldoende inzicht gaf in de berekening van de nabetaling en verklaarde het beroep ongegrond.
3.1. Appellant betoogt in hoger beroep dat het Uwv de nabetaling onjuist berekende en beroept zich ter ondersteuning op de berekening van zijn boekhouder. Ter zitting voegde appellant hieraan nog toe dat het Uwv geen bewijs leverde van de daadwerkelijke betaling van een deel van de nabetaling aan het Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Werk en Inkomen (ISWI) ter verrekening van de aan appellant betaalde bijstand.
3.2. Het Uwv meent dat appellant in strijd met de goede procesorde eerst te zitting van de Raad vroeg om bewijs van betaling van geldbedragen aan het ISWI. Volgens het Uwv is zijn berekening van het na te betalen bedrag te hoog, omdat hij verzuimde rekening te houden met nabetalingen tot een bedrag van € 969,17. Hij ziet echter af van de terugvordering van dit te veel betaalde bedrag.
4.1. In navolging van de rechtbank gaat de Raad uit van de volgende, tussen partijen niet bestreden feiten.
4.2. Met ingang van 15 mei 2004 verlaagde het Uwv de WAO-uitkering van appellant (van een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100% naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%). Vanaf die datum ontving appellant aanvullend uitkeringen op grond van de Werkloosheidswet, Ziektewet, Toeslagenwet en Wet werk en bijstand.
4.3. Tegen de verlaging kwam appellant op en dat leidde ertoe dat het Uwv deze ongedaan maakte en appellant met een besluit van 27 september 2007 per 12 maart 2004 indeelde in de arbeidsongeschiktheidsklasse 80-100%.
4.4. Inmiddels verhoogde het Uwv de aan appellant toegekende toeslag enkele malen. Het ISWI verzocht om de hieruit voortvloeiende nabetalingen ter verrekening met de door hem aan appellant betaalde bijstand op zijn bankrekening over te maken. De correspondentie tussen het ISWI en het Uwv hierover bevindt zich in het dossier.
4.5. Met zijn besluit van 29 mei 2008 berekende het Uwv de nabetaling op een bedrag van € 12.491,52.
5.1. Met het Uwv is de Raad van oordeel dat appellant in strijd met de goede procesorde pas ter zitting van de Raad verzocht om bewijsstukken die aantonen dat het Uwv daadwerkelijk de door het ISWI gespecificeerde bedragen (deels) aan hem betaalde. Daarom zal de Raad die beroepsgrond niet bespreken.
5.2. Verder kan de Raad zich volledig vinden in de aangevallen uitspraak. Zowel het Uwv als de rechtbank hebben inzichtelijk gespecificeerd hoe het bedrag van de nabetaling is berekend.
5.3. Bij zijn berekening zette de boekhouder van appellant de betalingen volgens de door het Uwv geleverde lijst af tegen het (uiteindelijke) recht op WAO-uitkering en het saldo vermeerderde hij met drie posten aan toeslag. Die bijtelling van toeslag gaat er aan voorbij dat in een eerder stadium diverse verrekeningen met de ISWI plaatsvonden. De boekhouder vergeet in zijn berekening de te verrekenen uitkeringen op grond van de Werkloosheidswet, Ziektewet en (een restant) bijstand. Die berekeningen schieten dus te kort.
6. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
7. De Raad ziet geen reden voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2010.
(get.) M.A. van Amerongen