ECLI:NL:CRVB:2010:BL8628
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van betrokkene door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank Assen had eerder het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het bestreden besluit van het Uwv vernietigd, omdat de rechtbank vond dat het Uwv onvoldoende had aangetoond dat de geduide functies geschikt waren voor betrokkene. De rechtbank had twijfels over de medische grondslag van het besluit en de geschiktheid van de functies, met name op het gebied van 'Concentreren van de aandacht' en 'Herinneren'.
Het Uwv ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting op 2 maart 2010 werd betrokkene vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. R.J. Skála. De Centrale Raad van Beroep, onder leiding van R.C. Stam, heeft de zaak beoordeeld. De Raad concludeerde dat de rechtbank in haar overwegingen de beroepsgronden van betrokkene met betrekking tot de medische grondslag uitdrukkelijk had verworpen. Aangezien betrokkene en het Uwv hiertegen geen hoger beroep hadden ingesteld, viel dit oordeel buiten de omvang van het hoger beroep.
De Raad oordeelde dat de functies die door het Uwv waren aangeduid, voldoende waren toegelicht in de rapportages van de bezwaararbeidsdeskundige. De Raad was van mening dat betrokkene, rekening houdend met zijn beperkingen, in staat moest worden geacht om de geduide functies te vervullen. Het hoger beroep van het Uwv slaagde, en de Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.
De Centrale Raad van Beroep besloot dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond was, en er waren geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend.