ECLI:NL:CRVB:2010:BL8628

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-4406 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van betrokkene door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank Assen had eerder het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het bestreden besluit van het Uwv vernietigd, omdat de rechtbank vond dat het Uwv onvoldoende had aangetoond dat de geduide functies geschikt waren voor betrokkene. De rechtbank had twijfels over de medische grondslag van het besluit en de geschiktheid van de functies, met name op het gebied van 'Concentreren van de aandacht' en 'Herinneren'.

Het Uwv ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting op 2 maart 2010 werd betrokkene vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. R.J. Skála. De Centrale Raad van Beroep, onder leiding van R.C. Stam, heeft de zaak beoordeeld. De Raad concludeerde dat de rechtbank in haar overwegingen de beroepsgronden van betrokkene met betrekking tot de medische grondslag uitdrukkelijk had verworpen. Aangezien betrokkene en het Uwv hiertegen geen hoger beroep hadden ingesteld, viel dit oordeel buiten de omvang van het hoger beroep.

De Raad oordeelde dat de functies die door het Uwv waren aangeduid, voldoende waren toegelicht in de rapportages van de bezwaararbeidsdeskundige. De Raad was van mening dat betrokkene, rekening houdend met zijn beperkingen, in staat moest worden geacht om de geduide functies te vervullen. Het hoger beroep van het Uwv slaagde, en de Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

De Centrale Raad van Beroep besloot dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond was, en er waren geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend.

Uitspraak

09/4406 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 25 juni 2009, 08/783 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en
het Uwv.
Datum uitspraak: 23 maart 2010
I. PROCESVERLOOP
Het Uwv stelde hoger beroep in.
Namens betrokkene heeft mr. R.J. Skála, advocaat te Haren, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting vond plaats op 2 maart 2010. Het Uwv liet zich vertegenwoordigen door W.R. Bos. Betrokkene was verschenen en liet zich bijstaan door mr. Skála.
II. OVERWEGINGEN
1. Het inleidende beroep richt zich tegen het besluit van 8 augustus 2008 (hierna: bestreden besluit) ter ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheid (WAO). Daarbij handhaafde het Uwv zijn besluit van 22 november 2007, waarbij de uitkering van betrokkene met ingang van 22 februari 2007 werd ingetrokken.
2.1. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en gaf het Uwv de opdracht om opnieuw te beslissen op het bezwaar van betrokkene.
2.2. De rechtbank onderschreef de medische grondslag van het bestreden besluit.
2.3. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit overwoog de rechtbank – voor zover van belang – evenwel dat onvoldoende inzichtelijk en toetsbaar was geworden of de geduide functies daadwerkelijk geschikt waren voor betrokkene. In dit verband wees de rechtbank op de signaleringen ten aanzien van de items ‘Concentreren van aandacht’ en ‘Herinneren’ op de zich bij de gedingstukken bevindende formulieren ‘Resultaat functiebeoordeling’ welke naar het oordeel van de rechtbank niet door de bezwaararbeidsdeskundige waren gemotiveerd.
3.1. Het Uwv voert – voor zover relevant – aan dat de passendheid van de functies voldoende is toegelicht.
3.2. Betrokkene stelt zich op het standpunt dat – zakelijk weergegeven – onvoldoende rekening is gehouden met zijn medische beperkingen en dat (daarom) het verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige onderzoek onzorgvuldig is geschied.
4.1. Ten aanzien van de omvang van het geding in hoger beroep verwijst de Raad naar zijn eerdere uitspraak van 22 oktober 2008 (LJN BG1621). Hierin is als uitgangspunt neergelegd dat in beginsel de indiener van het hoger beroepschrift bepaalt waarover de rechter in hoger beroep een oordeel dient te geven. Een wederpartij die niet zelf hoger beroep heeft ingesteld, kan niet in het verweerschrift de rechtsstrijd uitbreiden door – zoals in dit geval – zich alsnog te keren tegen een oordeel van de rechtbank waarop het ingestelde hoger beroep – als gevolg van het feit dat de wederpartij geen hoger beroep heeft ingesteld – geen betrekking heeft. Op dit uitgangspunt zijn in voornoemde uitspraak enkele uitzonderingen geformuleerd, welke naar het oordeel van de Raad in het onderhavige geval niet van toepassing zijn.
4.2. De Raad stelt vast dat de rechtbank in haar overwegingen – begrepen naar de context van de aangevallen uitspraak – de beroepsgronden van betrokkene met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen. Nu betrokkene, of het Uwv daartegen niet in hoger beroep zijn gekomen, valt dat oordeel buiten de omvang van het hoger beroep.
5.1. Met betrekking tot hetgeen door het Uwv in hoger beroep is aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
5.2. In tegenstelling tot de rechtbank ziet de Raad de geduide functies, te weten productiemedewerker textiel (Sbc-code 272043), productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180) en elektronica monteur (Sbc-code 267040), voor wat betreft de signaleringen op de items ‘Concentreren van de aandacht’ en ‘Herinneren’ voldoende toegelicht in de twee rapportages van de bezwaararbeidsdeskundige van 19 november 2007. Ook de overige signaleringen acht de Raad van een afdoende motivering voorzien.
5.3. De Raad is aldus van oordeel dat betrokkene, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, in staat moet zijn de geduide functies te kunnen vervullen.
5.4. Het hoger beroep slaagt.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2010.
(get.) R.C. Stam.
(get.) M.A. van Amerongen.
EK