[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 2 juli 2009, 08/678 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 maart 2010
Namens appellante heeft mr. N.L.A. Thomas-Ackermann, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en nadien een gewijzigde beslissing op bezwaar van 20 augustus 2009 (bestreden besluit II) ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2009. Namens appellante is verschenen mr. Thomas-Ackerman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers. De Raad heeft aanleiding gezien het onderzoek te schorsen teneinde appellante in de gelegenheid te stellen nadere medische stukken in te dienen.
Appellante heeft bij fax van 4 december 2009 informatie van chirurg A.J.A. Bremers van 25 november 2009 en chirurg G.J.C.M. Niessen van 28 maart 2008 ingezonden.
Namens het Uwv heeft bezwaarverzekeringsarts G.C.N. Debie hierop met haar commentaar van 7 december 2009 gereageerd.
Het geding is wederom ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 15 december 2009, waar beide partijen niet zijn verschenen.
1.1. Appellante ontving sinds 1981 een uitkering in de zin van de Wet op de arbeidsongeschiktheid (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Het verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige onderzoek dat naar aanleiding van een herbeoordeling in het kader van het aangepast Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Stb. 2004, 434) is uitgevoerd, heeft geleid tot het besluit van 25 mei 2007 waarbij de WAO-uitkering van appellante met ingang van 26 juli 2007 ingetrokken.
1.3. Tegen voornoemd besluit heeft appellante bezwaar gemaakt.
1.4. Als gevolg van de door de bezwaarverzekeringsarts aangescherpte Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) konden de aanvankelijk aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet worden gehandhaafd. Zodoende heeft de bezwaararbeidsdeskundige het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem geraadpleegd. Op basis van een gewijzigde functieduiding is de bezwaararbeidsdeskundige tot de conclusie gekomen dat er geen sprake is van loonverlies. Bij de beslissing op bezwaar van 12 februari 2008 (hierna: bestreden besluit I) is het bezwaar gegrond verklaard in die zin dat de effectueringsdatum van de intrekking van de WAO-uitkering is verschoven naar 1 april 2008.
2. Met onderschrijving van zowel de medische als de arbeidskundige grondslag van bestreden besluit I is het ingestelde beroep door de rechtbank ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep is namens appellante aangevoerd dat – zakelijk weergegeven – er in onvoldoende mate rekening is gehouden met haar medische beperkingen. Appellante is daarom niet in staat de geduide functies te verrichten.
4.1. De Raad stelt vast dat met het bestreden besluit II niet geheel tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellante, zodat dit besluit ingevolge de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht bij het onderhavige geschil wordt betrokken. Hij komt tot de volgende beoordeling.
4.2. Uit bestreden besluit II volgt dat het Uwv de intrekking van de WAO-uitkering per 1 april 2008 niet langer handhaaft. Gelet hierop dient het beroep tegen bestreden besluit I gegrond te worden verklaard en dient dit besluit te worden vernietigd.
4.3.1. Met betrekking tot bestreden besluit II overweegt de Raad als volgt.
4.3.2. De Raad kan appellante niet volgen in het geclaimde onvermogen om per 1 april 2008 (enige) arbeid te verrichten. Naar het oordeel van de Raad vindt deze stelling onvoldoende steun in de (medische) stukken die zich in het dossier bevinden. In het bijzonder ziet de Raad in de overgelegde informatie van Bremers en Niessen geen bevestiging voor de stelling dat de mogelijkheden van appellante zijn overschat. De Raad schaart zich op dit punt achter het commentaar van Debie, die de aangescherpte FML heeft bestudeerd en concludeert dat de door de chirurgen beschreven hinder die appellante zou kunnen ondervinden bij lokale druk en bewegingen van de rug in afdoende mate wordt ondervangen door de reeds vastgestelde beperkingen. De operatieve behandelingen waarover wordt gesproken, hebben voorts plaatsgevonden na de datum in geding van 1 april 2008. De Raad ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van Debie, zodat de Raad de medische grondslag onderschrijft.
4.3.3. Gelet op de FML is de Raad van oordeel dat appellante in staat moet worden geacht de haar voorgehouden functies, te weten Chauffeur bijzonder vervoer (Sbc-code 282101), Parkeercontroleur (Sbc-code 342022) en Elektronicamonteur (Sbc-code 267040), te vervullen. In dit verband merkt de Raad op dat de bezwaararbeidsdeskundige in heldere bewoordingen heeft toegelicht dat de in die functies gevergde belasting de belastbaarheid volgens de FML niet overschrijdt.
5. De Raad acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 1.288,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen bestreden besluit I gegrond en vernietigt dat besluit;
Verklaart het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep tot een bedrag groot € 1.288,-;
Bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 110,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2010.
(get.) T.J. van der Torn.