ECLI:NL:CRVB:2010:BL8316

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/4481 WAO + 08/6746 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de WAO na toegenomen beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 maart 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond. Appellante, die sinds 11 juni 2004 een WAO-uitkering ontvangt met een arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%, heeft in 2006 toegenomen arbeidsongeschiktheid gemeld na een motorongeval in 2003. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met de medische grondslag van de arbeidsongeschiktheid. Het Uwv heeft daarop een nieuw besluit genomen, waarin de mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw op 45 tot 55% werd vastgesteld, gebaseerd op een medische rapportage van bezwaarverzekeringsarts Tjen.

Tijdens de zitting op 5 februari 2010 heeft appellante haar standpunt toegelicht, bijgestaan door haar gemachtigde mr. B.E. Crone. Het Uwv werd vertegenwoordigd door P.J.L.H. Coenen. De Raad heeft de medische rapportages en de geschiktheid van de geduide functies beoordeeld. De Raad concludeert dat het Uwv voldoende rekening heeft gehouden met de nikkelallergie van appellante en dat de geselecteerde functies, waaronder die van controleur en inpakker, geschikt zijn voor haar, ondanks haar beperkingen.

De Raad heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, voor zover deze was aangevochten. De Raad oordeelt dat de medische grondslag van het Uwv zorgvuldig is vastgesteld en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de geschiktheid van de functies die aan appellante zijn voorgelegd. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van medische gegevens in het kader van de WAO.

Uitspraak

08/4481 en 08/6746 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 27 juni 2008, 07/1033 (hierna: aangevallen uitspraak),
in de gedingen tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 maart 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante, heeft mr. B.E. Crone, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Ter uitvoering van de in de aangevallen uitspraak gegeven opdracht heeft het Uwv een nader besluit genomen, gedateerd 14 oktober 2008, waartegen mr. Crone nadere gronden heeft ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2010. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. Crone. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J.L.H. Coenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een overzicht van de relevante feite en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hier volstaat de Raad met het volgende.
1.2. Appellante ontvangt sedert 11 juni 2004 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.3. Appellante heeft zich bij brief van 25 januari 2006 toegenomen arbeidsongeschiktheid gemeld in verband met (toegenomen) beperkingen na een, in juni 2003 plaatsgevonden, motorongeval waarbij zij een postcommotioneel syndroom heeft opgelopen. Nadat verzekeringsarts J.J. Bruintjes appellante op 13 september 2006 had onderzocht en haar beperkingen in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) had vastgelegd, heeft arbeidsdeskundige F.P.G. Jeurissen appellante tot het vervullen van een aantal functies in staat geacht. Bij besluit van 13 december 2006 is meegedeeld dat de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd 45 tot 55 % bedraagt.
1.4. Bij besluit van 25 juni 2007 (hierna: het bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 13 december 2006 ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen bestreden besluit 1 gerichte beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen.
2.2. Met betrekking tot de medische grondslag heeft de rechtbank ten aanzien van de door appellante gestelde toegenomen beperkingen als gevolg van een verminderde figuur-achtergronddifferentiatie voor visuele en voor auditieve informatie overwogen, dat de (bezwaar)verzekeringsartsen de beschikking hadden over informatie van de behandelend sector en dat zij dit hebben meegewogen bij het vaststellen van appellantes beperkingen. De rechtbank heeft geen aanleiding gevonden voor de veronderstelling dat deze informatie onvoldoende is meegewogen.
Ten aanzien van de door appellante aangedragen nikkelallergie is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende duidelijk is of met dit aspect voldoende is rekening gehouden, zodat het besluit op grond van de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor vernietiging in aanmerking komt.
2.3. In verband met haar hiervoor weergegeven oordeel omtrent de medische grondslag van bestreden besluit 1, is de rechtbank niet toegekomen aan een beoordeling van de geschiktheid van de geduide functies.
3. In hoger beroep heeft appellante gesteld zich niet te kunnen vinden in de aangevallen uitspraak voor zover daarin het oordeel is neergelegd dat er geen aanknopingspunten zijn om het medisch oordeel van het Uwv ten aanzien van de beperkingen als gevolg van een verminderde figuur-achtergronddifferentiatie voor onjuist te houden. Daartoe heeft appellante in hoger beroep ter ondersteuning van haar standpunt een brief van 25 mei 2007 van dr. H.G.G. van Balen, klinisch psycholoog/neuropsycholoog overgelegd. Uit deze brief blijkt dat Van Balen via anamnestische bevindingen heeft aangegeven dat er sprake is van een verminderde figuur-achtergronddifferentiatie waardoor appellante problemen heeft met visuele informatieverwerking. Zij kan geen grote stukken tekst lezen, geen snelle kwaliteitscontrole en geen repeterende werkzaamheden verrichten aan de lopende band vanwege drukke bewegende beelden. Voorts kan appellante zich moeilijk concentreren op details, precisiewerk en smalle openingen wat veelvuldig voorkomt in de geduide functies. Ook met betrekking tot de auditieve informatieverwerking ondervindt appellante, volgens Van Balen, beperkingen en zijn de functies niet geschikt vanwege het omgevingslawaai.
4. Het Uwv heeft in de aangevallen uitspraak berust. Ter uitvoering van die uitspraak heeft het Uwv op 14 oktober 2008 een nieuw besluit op bezwaar genomen (bestreden besluit 2), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante wederom ongewijzigd is vastgesteld op 45 tot 55%. Aan deze besluitvorming ligt een medische rapportage van bezwaarverzekeringsarts P.M.H-J. Tjen van 27 augustus 2008 ten grondslag met een aangepaste FML van 16 september 2008. Voorts heeft bezwaararbeidsdeskundige P.H.M. Leentjens bij rapportage van 25 september 2008 aangegeven dat van de vijf eerder geduide functies, er vier geschikt blijven en dat na vergelijking van het maatmaninkomen met de aan die vier functies te ontlenen verdiencapaciteit een mate van arbeidsongeschiktheid resteert die (wederom) valt in de klasse 45 tot 55%.
5. De Raad oordeelt als volgt.
5.1. Bij het bestreden besluit 2 is door het Uwv uitvoering gegeven aan de aangevallen uitspraak. Met dit besluit wordt niet aan het beroep van appellante tegemoet gekomen. Met (overeenkomstige) toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb, zal de Raad bij de behandeling van dit geding tevens een oordeel geven over dit besluit. Eerst zal de Raad evenwel een oordeel geven over het tegen de aangevallen uitspraak ingestelde hoger beroep.
5.2. De Raad stelt allereerst vast dat, zoals ook is bevestigd van de zijde van het Uwv, de ter beoordeling voorliggende datum 22 februari 2006, zijnde vier weken na melding van de toegenomen arbeidsongeschiktheid op 25 januari 2006.
Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit 1, kent de Raad wat betreft de visuele en auditieve beperkingen als gevolg van een verminderde figuur-achtergronddifferentiatie, evenals de rechtbank, doorslaggevende betekenis toe aan de rapportages van de (bezwaar)verzekeringsartsen. Naar het oordeel van de Raad is het onderzoek van die artsen zorgvuldig en weloverwogen geweest, en is de informatie van de behandelend sector hierin meegewogen. Ten aanzien van de door appellante naar voren gebrachte klachten als gevolg van een verminderde figuur-achtergronddifferentiatie, overweegt de Raad dat voor het aannemen van beperkingen tot het verrichten van arbeid, het op grond van de WAO – voor zover hier van belang – noodzakelijk is dat er op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten beperkingen bestaan tot het verrichten van de in aanmerking komende arbeid. De Raad onderschrijft hetgeen bezwaarverzekeringsarts Tjen bij rapport van 27 februari 2008 daarover heeft opgemerkt naar aanleiding van de brief van 25 mei 2007 van dr. Van Balen. Ten aanzien van de visuele en auditieve klachten die appellante heeft aangegeven, heeft de Raad in de gedingstukken geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat daarmee door het Uwv in onvoldoende mate rekening is gehouden. Het voorgaande leidt de Raad tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5.3. Aan het bestreden besluit 2 ligt onder meer ten grondslag een medische rapportage van bezwaarverzekeringsarts Tjen van 27 augustus 2008. Wat betreft de beperkingen als gevolg van de nikkelallergie, heeft deze arts, naar aanleiding van uitspraak van de rechtbank, bij brief van 4 augustus 2008 dermatoloog B.A. Jagtman, om nadere inlichtingen gevraagd. Naar aanleiding van het antwoord van deze dermatoloog in een brief van 19 augustus 2008, heeft bezwaarverzekeringsarts Tjen in voornoemd rapport van 27 augustus 2008, uiteengezet dat naast de reeds aangenomen beperking op item 3.4 “huidcontact”, met een nadere beperking op het item 3.9 “overige beperkingen van de fysieke aanpassingsmoeilijkheden”, in voldoende mate rekening is gehouden met de nikkelallergie van appellante. De Raad onderschrijft dit standpunt.
5.4. Gelet op de vastgestelde beperkingen in de FML van 16 september 2008 en op het overwogene in 5.2 en 5.3, ziet de Raad geen aanleiding appellante te volgen in haar standpunt dat het Uwv is uitgegaan van onjuiste beperkingen op de datum in geding.
5.5. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit 2 stelt de Raad vast dat de schatting steunt op de functies van controleur, tester electrotechnische apparatuur (SBC-code 267060), inpakker (SBC-code 111190) en medewerker tuinbouw (SBC-code 111010). Als reservefuncties heeft de bezwaararbeidsdeskundige geselecteerd sorteerder, controleur (SBC-code 111340).
5.6. De Raad is van oordeel dat bezwaararbeidsdeskundige Leentjens, in diverse rapportages voldoende heeft toegelicht dat appellante, in het licht van haar beperking wat betreft het dragen van dunne handschoenen in verband met haar nikkelallergie, geschikt is voor de functies en meer in het bijzonder voor de functie “controleur, tester”. Wat betreft de uitvoering van deze functie vormen deze handschoenen geen belemmering. Ook met betrekking tot het item 2.5 “het lezen van grote stukken tekst”, heeft de bezwaararbeidsdeskundige gemotiveerd uiteengezet dat de geselecteerde functies, met name die van “inpakker”, voor appellante geschikt zijn. In geen van de functies blijkt dat lezen van grote stukken tekst of getalsmatige informatie een onderdeel van de werkzaamheden vormt.
5.7. De Raad komt tot de conclusie dat het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond dient te worden verklaard.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond..
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J.W. Schuttel en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2010.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) D.E.P.M. Bary.
EK