ECLI:NL:CRVB:2010:BL8312
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige grondslagen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin de weigering van haar WIA-uitkering werd bevestigd. Appellante, die voor 20 uur per week als schoonmaakster werkte, viel uit door lichamelijke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had op 9 mei 2008 besloten om de WIA-uitkering per 18 augustus 2007 te weigeren, wat door de rechtbank als ongegrond werd verklaard.
Tijdens de zitting op 7 januari 2010 werd appellante bijgestaan door haar advocaat, mr. A.M. Bruin. Het Uwv werd vertegenwoordigd door M. Florijn. De Raad besloot het onderzoek ter zitting te schorsen om appellante de gelegenheid te geven aanvullende informatie van haar huisarts te overleggen. Deze informatie werd later ingediend, maar de Raad oordeelde dat deze geen aanleiding gaf om te twijfelen aan de vastgestelde medische beperkingen.
De Raad bevestigde de eerdere oordelen van de rechtbank en het Uwv, waarbij werd gesteld dat de maatmanarbeid van appellante niet zo specifiek was dat er geen vergelijkbare arbeid op de arbeidsmarkt beschikbaar zou zijn. De Raad oordeelde dat appellante in staat was haar maatgevende arbeid te verrichten en dat er geen reden was om een onafhankelijke deskundige in te schakelen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Raad achtte geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling.
De uitspraak werd gedaan door R.C. Stam, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 19 maart 2010.