ECLI:NL:CRVB:2010:BL8312

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-5038 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige grondslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin de weigering van haar WIA-uitkering werd bevestigd. Appellante, die voor 20 uur per week als schoonmaakster werkte, viel uit door lichamelijke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had op 9 mei 2008 besloten om de WIA-uitkering per 18 augustus 2007 te weigeren, wat door de rechtbank als ongegrond werd verklaard.

Tijdens de zitting op 7 januari 2010 werd appellante bijgestaan door haar advocaat, mr. A.M. Bruin. Het Uwv werd vertegenwoordigd door M. Florijn. De Raad besloot het onderzoek ter zitting te schorsen om appellante de gelegenheid te geven aanvullende informatie van haar huisarts te overleggen. Deze informatie werd later ingediend, maar de Raad oordeelde dat deze geen aanleiding gaf om te twijfelen aan de vastgestelde medische beperkingen.

De Raad bevestigde de eerdere oordelen van de rechtbank en het Uwv, waarbij werd gesteld dat de maatmanarbeid van appellante niet zo specifiek was dat er geen vergelijkbare arbeid op de arbeidsmarkt beschikbaar zou zijn. De Raad oordeelde dat appellante in staat was haar maatgevende arbeid te verrichten en dat er geen reden was om een onafhankelijke deskundige in te schakelen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Raad achtte geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan door R.C. Stam, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 19 maart 2010.

Uitspraak

09/5038 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 24 juli 2009, 08/1716 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 maart 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.M. Bruin, advocaat te Amersfoort, hoger beroep ingesteld en nadere stukken overgelegd.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een rapport van de bezwaarverzekeringsarts C. Bockwinkel van 7 december 2009 ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2010. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Bruin. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Florijn.
Ter zitting heeft de Raad besloten het onderzoek ter zitting te schorsen teneinde appellante in de gelegenheid te stellen informatie van de huisarts over te leggen.
Bij brief van 25 januari 2010 is informatie van de huisarts, de fysiotherapeut en de psychiater in het geding gebracht. Hierop heeft bezwaarverzekeringsarts Bockwinkel gereageerd met zijn rapportage van 27 januari 2010. Bij brief van 4 februari 2010 heeft de gemachtigde van appellante de Raad verzocht een onafhankelijke deskundige in te schakelen.
Op 5 februari 2010 is het geding opnieuw behandeld ter zitting van de Raad, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. De Raad neemt als vaststaande aan de feiten die de rechtbank in de aangevallen uitspraak als vaststaande heeft aangenomen en welke door partijen niet zijn betwist. De Raad volstaat hier met het volgende.
1.2. Appellante was voor 20 uren in de week werkzaam als schoonmaakster toen zij uitviel als gevolg van lichamelijke en psychische klachten.
1.3. Bij besluit van 9 mei 2008 (hierna: bestreden besluit) handhaafde het Uwv het ter uitvoering van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) genomen besluit van 19 november 2007 waarmee de WIA-uitkering per 18 augustus 2007 werd geweigerd.
2. De rechtbank verklaarde het ingestelde beroep ongegrond.
3. In hoger beroep handhaaft appellante de gronden die zij in beroep naar voren heeft gebracht en voert daarnaast aan dat ten onrechte geen waarde is gehecht aan de mededeling van de Arbodienst dat appellante begin 2009 nog arbeidsongeschikt is verklaard voor haar eigen werk.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling
4.2. Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit overweegt de Raad als volgt. Voor zover appellante in hoger beroep uitdrukkelijk verwijst naar de gehandhaafde beroepsgronden, verenigt de Raad zich met de hierop betrekking hebbende overwegingen in de aangevallen uitspraak en maakt deze tot de zijne. De in hoger beroep overgelegde informatie van de huisarts, de fysiotherapeut en de psychiater geeft naar het oordeel van de Raad geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen. In dit verband stelt de Raad vast dat er in alle rubrieken van de (aangescherpte) FML van 6 mei 2008 beperkingen zijn aangenomen. Niet is gebleken dat hiermee de mogelijkheden van appellante per 18 augustus 2007 zijn overschat. Evenmin heeft de Raad in de overgelegde stukken van arbodienst Commit Arbo en Achmea Vitale steun kunnen vinden voor de stelling van appellante dat haar (geobjectiveerde) klachten in onvoldoende mate zijn meegewogen. De Raad ziet in het voorgaande geen aanleiding om zich nader te laten voorlichten door een onafhankelijk deskundige.
4.3. Met inachtneming van de medische belastbaarheid kwam de arbeidsdeskundige tot de conclusie, welke door de bezwaararbeidsdeskundige is onderschreven, dat appellante in staat moet worden geacht haar maatgevende arbeid te verrichten. De rechtbank onderschreef dit arbeidskundige oordeel. De Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden om tot een andersluidend oordeel te komen. De Raad onderschrijft voorts het aan de aangevallen uitspraak ten grondslag gelegde oordeel dat de maatmanarbeid van appellante niet zo specifiek is dat soortgelijke arbeid met eenzelfde belasting en beloning op de arbeidsmarkt niet of nauwelijks voorhanden is.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam, in tegenwoordigheid van T.J van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2010.
(get.) R.C. Stam.
(get.) T.J. van der Torn.
KR