[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 5 december 2007, 07/45 (hierna: aangevallen uitspraak 1) en van 1 juli 2009, 08/687 (hierna: aangevallen uitspraak 2),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 maart 2010
Namens appellant heeft mr. H.A. Jonker-van Dijk, advocaat te Beilen, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraken.
Het Uwv heeft in beide gedingen een verweerschrift ingediend.
Namens appellant zijn nadere stukken in geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2010, waar namens appellant zijn raadsman is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.R. Bos.
1. Het beroep van appellant is gericht tegen het besluit van 1 december 2006 (hierna: bestreden besluit), waarbij het Uwv heeft gehandhaafd zijn ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) genomen besluit van 3 mei 2006. Daarbij is bepaald dat de WAO-uitkering met ingang van 29 juni 2006 wordt ingetrokken omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedraagt.
2. De rechtbank heeft overwogen dat niet is gebleken dat de door appellant ervaren medische klachten in onvoldoende mate zijn erkend noch dat het Uwv bij het vaststellen van de beperkingen onvoldoende rekening heeft gehouden met deze klachten. Appellant heeft, aldus de rechtbank, geen medische informatie overgelegd op grond waarvan getwijfeld zou kunnen worden aan de medische beoordeling door de (bezwaar)verzekeringsartsen. De rechtbank heeft voorts overwogen dat door de bezwaararbeidsdeskundige op genoegzame wijze inzichtelijk is gemaakt waarom de geduide functies voor appellant passend worden geacht. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep is - kort samengevat - gesteld dat de beperkingen door het Uwv onjuist zijn vastgesteld, dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 21 maart 2006 niet klopt en dat appellant de geduide functies niet kan vervullen. Onder verwijzing naar het medische journaal van de huisarts en de informatie uit de behandelende sector is herhaald dat onvoldoende rekening is gehouden met de lymfeklierklachten en de schommelende bloedsuikerspiegel.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de medische grondslag van de schatting. De Raad is het met de rechtbank eens dat de bezwaarverzekeringsarts de informatie van de huisarts en de behandelaars van appellant genoegzaam heeft meegewogen. In hetgeen appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht ziet de Raad geen aanleiding om tot een andersluidend oordeel te komen. De Raad heeft geen aanwijzingen dat de FML onvoldoende rekening houdt met de beperkingen van appellant.
4.2. Voor wat betreft de arbeidskundige grondslag, overweegt de Raad dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies terecht als geschikt voor appellant zijn aangemerkt. Het bestreden besluit kan derhalve in stand blijven en dat betekent dat het hoger beroep van appellant niet slaagt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
1. Het beroep van appellant is gericht tegen het besluit van 18 juni 2008 (hierna: bestreden besluit), waarbij het Uwv heeft gehandhaafd zijn WAO-besluit van 10 januari 2008. Daarbij is bepaald dat appellants mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 22 februari 2007 onveranderd minder dan 15% bedraagt.
2. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaarverzekeringsarts appellant met ingang van 22 februari 2007 conform de FML van 21 maart 2006, die opnieuw ongewijzigd is opgesteld op 17 december 2007, belastbaar heeft geacht. Dit omdat er na 21 maart 2006 en vóór 22 februari 2007 geen wijziging in appellants medische toestand is geweest. De rechtbank heeft de door de bezwaarverzekeringsarts gegeven motivering onderschreven en heeft voorts overwogen dat appellant geen op de in geding zijnde datum betrekking hebbende medisch-specialistische informatie heeft overlegd op grond waarvan op
22 februari 2007 meer dan wel zwaardere beperkingen voor hem zouden moeten worden opgenomen dan die zijn vermeld in de FML van 17 december 2007. Anders dan appellant heeft gesteld, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts onzorgvuldig dan wel onvolledig is geweest of dat in de FML onvoldoende rekening is gehouden met de door appellant ervaren psychische klachten en lymfeklierproblematiek. Ten slotte heeft de rechtbank, uitgaande van de juistheid van de vastgestelde beperkingen in de FML, geen grond gevonden om ervan uit te gaan dat de door de bezwaararbeidsdeskundige aan appellant geduide functies niet geschikt zouden zijn. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep is - kort samengevat - herhaald dat de beperkingen door het Uwv onjuist zijn vastgesteld en dat onvoldoende rekening is gehouden met de psychische gesteldheid van appellant en de lymfeklierklachten. Voorts is gesteld dat appellant niet in staat is om de geduide functies te vervullen.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad is het met de rechtbank eens dat zowel de medische als de arbeidskundige grondslag van de schatting juist zijn vastgesteld. In hetgeen namens appellant in hoger beroep is aangevoerd - in essentie een herhaling van wat eerder in de procedure naar voren is gebracht en door de rechtbank op goede gronden is verworpen - heeft de Raad geen aanleiding gevonden om tot een andersluidend oordeel te komen. Hieruit volgt, dat het bestreden besluit in stand blijft en dat het hoger beroep niet slaagt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2010.
(get.) T.J. van der Torn.