ECLI:NL:CRVB:2010:BL8299
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Geen recht op WIA-uitkering; voldoende medische en arbeidskundige grondslag
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 20 mei 2009, waarin het beroep ongegrond werd verklaard. Appellant, vertegenwoordigd door mr. L.J. van der Veen, heeft hoger beroep ingesteld tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 21 oktober 2008, waarin werd meegedeeld dat hij per 10 juli 2008 geen recht heeft op een WIA-uitkering. De rechtbank verwierp de beroepsgrond van appellant dat zijn medische beperkingen waren onderschat.
Tijdens de zitting op 7 januari 2010 werd het onderzoek geschorst om appellant de gelegenheid te geven informatie van zijn behandelend psychiater over te leggen. Na het inbrengen van deze informatie door appellant op 25 januari 2010, vond er op 5 februari 2010 een nieuwe zitting plaats. De Raad overwoog dat er geen geschil was over het feit dat appellant zijn werk als magazijnmedewerker niet meer kon verrichten door beperkingen als gevolg van een aanpassingsstoornis met depressieve kenmerken en lichte knieklachten.
De (bezwaar)verzekeringsarts had vastgesteld dat appellant medische beperkingen ondervond, welke waren vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst. De Raad concludeerde dat er onvoldoende reden was om te twijfelen aan de juistheid van het verzekeringsgeneeskundige oordeel, en dat de door appellant overgelegde informatie van zijn behandelende psycholoog en psychiater de eerdere conclusies bevestigde. De Raad oordeelde dat de medische geschiktheid van de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, voldoende was toegelicht door de (bezwaar)arbeidsdeskundige.
Uiteindelijk werd het hoger beroep van appellant afgewezen en werd de aangevallen uitspraak bevestigd. De Raad zag geen reden voor een proceskostenveroordeling.