[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 15 april 2009, 08/937 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 maart 2010
Namens appellante heeft mr. J.J. Serrarens, advocaat te Maastricht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2010. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, mr. Serrarens. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.P.L. Smeets.
1.1. Voor een uitvoeriger weergave van de voor dit geding relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.2. Bij besluit van 17 augustus 2007 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante per 8 januari 2007 geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), omdat haar mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is.
1.3. Bij besluit van 13 mei 2008 (bestreden besluit) heeft het Uwv het besluit van 17 augustus 2007 gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden om de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts onjuist, onzorgvuldig voorbereid dan wel ondeugdelijk gemotiveerd te achten. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de bezwaararbeidsdeskundige voldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom de aan appellante voorgehouden functies passend zijn.
3. In hoger beroep herhaalt appellante haar eerder ingenomen standpunt dat haar medische beperkingen zijn onderschat. In dat kader voert zij aan dat de verzekeringsartsen ten onrechte zijn voorbij gegaan aan het rapport van Pro Active van 14 november (lees: 2005), aan de ziektewetrapportage van 25 september 2006 en aan de inhoud van de door de verzekeringsartsen bijgehouden medische kaart, die eveneens deel uitmaakt van het dossier. Ook stelt appellante dat op de reguliere arbeidsmarkt geen dan wel onvoldoende rekening zal worden gehouden met haar medische beperkingen en dat zij niet in staat is de aan haar voorgehouden functie parkeerwachter (scb-code 342022) te vervullen.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. De Raad kan zich vinden in de overwegingen van de rechtbank en het door haar daarop gebaseerde oordeel met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit. Anders dan appellante meent, heeft de bezwaarverzekeringsarts J. Jonker blijkens haar rapportages van 31 januari 2008 en 10 september 2008 het rapport van Pro Active, de ziektewetrapportage van 25 september 2006 en de medische kaart in haar oordeel betrokken. In haar rapportages heeft Jonker gemotiveerd waarom genoemde stukken niet kunnen leiden tot het aannemen van extra beperkingen. De Raad onderschrijft deze visie. Ten aanzien van het rapport van Pro Active merkt de Raad bovendien op dat, nu dit niet is opgesteld door een medicus, aan de hierin genoemde conclusies en aanbevelingen niet die waarde kan worden gehecht die appellante hieraan gehecht zou willen zien. Nu in hoger beroep geen andere gegevens van medische aard zijn ingebracht die twijfel doen rijzen aan de medische beoordeling van appellante, ziet de Raad geen aanleiding, zoals van de zijde van appellante is verzocht, voor een onafhankelijk medisch onderzoek door een deskundige.
4.3. Met de arbeidskundige rapportages is afdoende gemotiveerd dat appellante in staat moet worden geacht de haar voorgehouden functies te vervullen. Dat geldt naar het oordeel van de Raad ook voor de functie parkeerwachter. Ten aanzien van de stelling van appellante dat op de reguliere arbeidsmarkt geen dan wel onvoldoende rekening zal worden gehouden met haar medische beperkingen, merkt de Raad op dat, hoewel het bij de in het CBBS opgenomen functies gaat om reële, op de arbeidsmarkt voorkomende functies, die voor appellante met het oog op haar krachten en bekwaamheden geschikt zijn geacht, sprake is van een theoretische schatting. De door appellante opgeworpen vraag of in de praktijk voldoende rekening zal worden gehouden met haar medische beperkingen, mist gelet op het theoretische karakter van de schatting relevantie.
5. Het hoger beroep slaagt niet.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter, J.W. Schuttel en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2010.