ECLI:NL:CRVB:2010:BL7928

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-390 WWB-VV + 10-391 WWB-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van verzoek om voorlopige voorziening wegens overschrijding termijn betaling griffierecht

In deze zaak heeft het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond (verzoeker) op 14 januari 2010 hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Roermond van 10 december 2009. Tegelijkertijd heeft verzoeker verzocht om een voorlopige voorziening op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft op 5 maart 2010 uitspraak gedaan over dit verzoek.

De voorzieningenrechter overweegt dat, volgens de Beroepswet, een griffierecht verschuldigd is bij het indienen van een verzoek. Verzoeker is op 26 januari 2010 en opnieuw op 11 februari 2010 gewezen op de verplichting om het griffierecht van € 447,-- binnen de gestelde termijnen te voldoen. Ondanks deze waarschuwingen is het griffierecht niet tijdig betaald.

Hierdoor is het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard, zoals bepaald in artikel 8:83, derde lid, van de Awb. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 5 maart 2010.

Uitspraak

10/390 WWB-VV
10/391 WWB-VV
Centrale Raad van Beroep
U I T S P R A A K
van
DE VOORZIENINGENRECHTER VAN DE CENTRALE RAAD VAN BEROEP
inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet in geding tussen:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond (hierna: verzoeker),
en
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene).
Datum uitspraak: 5 maart 2010
I. PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft bij brief van 14 januari 2010 hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak van de rechtbank Roermond van 10 december 2009, 09/711 en 09/971.
Bij brief van 14 januari 2010, ontvangen op 20 januari 2010, is verzocht om toepassing van het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
II. OVERWEGINGEN
Ingevolge het bepaalde in artikel 18 en artikel 21 van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep bij de Raad is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
In het eerste lid van artikel 23 van de Beroepswet is bepaald dat door de griffier een griffierecht wordt geheven. Artikel 22, vierde lid, van de Beroepswet is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de termijn binnen welke de bijschrijving of storting van het verschuldigde bedrag dient plaats te vinden twee weken bedraagt.
Bij schrijven van 26 januari 2010 is verzoeker erop gewezen dat verzoeker ter zake van het ingediende verzoek een griffierecht van € 447,--, is verschuldigd, welk bedrag binnen twee weken na dagtekening van die brief dient te zijn voldaan, bij voorkeur door middel van de aangehechte acceptgirokaart.
Bij aangetekende brief van 11 februari 2010 is verzoeker nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is meegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen één week na dagtekening dient te zijn bijgeschreven op de rekening van de Centrale Raad van Beroep dan wel per kas dient te zijn gestort. Daarbij is erop gewezen dat overschrijding van die termijn leidt tot niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek om voorlopige voorziening.
Ook binnen die termijn is het griffierecht niet voldaan.
Bovenstaande leidt ertoe dat het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen kennelijk niet-ontvankelijk moet worden verklaard onder toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep,
Verklaart het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van P.A.M. Hulsdouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2010.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) P.A.M. Hulsdouw.
IJ