ECLI:NL:CRVB:2010:BL7705
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G. van der Wiel
- G.J.H. Doornewaard
- J. Brand
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en de maatman als gezinsvoogd
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 12 maart 2010, gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die eerder was vastgesteld op een arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze herzien naar 15 tot 25% per 1 februari 2007. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard door het Uwv. Hierop heeft appellant hoger beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat zijn hogere verdiensten als maatstaf voor de berekening van zijn arbeidsongeschiktheid moeten worden genomen.
Tijdens de zitting op 2 oktober 2009 heeft appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat, zijn standpunt toegelicht. Het Uwv was vertegenwoordigd door A.B. Froentjes. De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat hij in hoger beroep niets nieuws heeft aangevoerd ten opzichte van zijn eerdere beroep. De rechtbank had de gronden van appellant al afdoende besproken en gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig.
De Raad heeft vastgesteld dat de hoofdregel bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid is dat de maatman degene is die dezelfde arbeid verrichtte als de verzekerde voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid. In dit geval was appellant werkzaam als gezinsvoogd ten tijde van zijn arbeidsongeschiktheid. Hoewel appellant zijn universitaire studie Nederlands recht had afgerond, was er geen sprake van nieuwe bekwaamheden die de hoofdregel zouden kunnen wijzigen. De Raad concludeert dat het Uwv terecht de gezinsvoogd als maatman heeft aangemerkt en bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank.