ECLI:NL:CRVB:2010:BL7330

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-2983 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstand en verzoek om schadevergoeding wegens gezamenlijke huishouding

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen. Appellant, die samenwoont met [M.], had op 7 februari 2007 een aanvraag ingediend voor bijstand naar de norm voor een alleenstaande, terwijl hij eerder samen met [M.] een aanvraag had gedaan naar de norm voor gehuwden. Het College heeft de aanvraag afgewezen op basis van de conclusie dat appellant en [M.] een gezamenlijke huishouding voeren, wat betekent dat zij hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zorg voor elkaar dragen. De rechtbank Groningen verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond, maar appellant ging in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het besluit van het College berust op een tegenstrijdige en ondeugdelijke motivering. De Raad stelt vast dat appellant en [M.] in de periode van twee jaar voor de aanvraag als gehuwden zijn aangemerkt, wat betekent dat de gezamenlijke huishouding moet worden aangenomen. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep gegrond, maar laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Dit houdt in dat de afwijzing van de aanvraag voor bijstand blijft staan, omdat appellant geen recht had op bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Tevens wordt het College veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 966,--, en moet het College het griffierecht vergoeden.

Uitspraak

08/2983 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 6 mei 2008, 07/911 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen (hierna: College)
Datum uitspraak: 2 maart 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. van Asperen, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 19 januari 2010, waar partijen, zoals tevoren bericht, niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Met ingang van 7 oktober 2006 heeft appellant zich laten inschrijven op het adres van [M.]. Op 25 oktober 2006 heeft hij samen met [M.] een aanvraag ingediend om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden. Bij besluit van 7 november 2006 heeft het College deze aanvraag afgewezen op de grond dat hun gezamenlijk inkomen hoger is dan de bijstandsnorm. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2. Op 7 februari 2007 heeft appellant een aanvraag om bijstand gedaan naar de norm voor een alleenstaande. Bij die aanvraag heeft hij vermeld dat hij gezamenlijk woont met [M.], maar als alleenstaande behandeld wil worden. Hij heeft daartoe onder meer een huurovereenkomst overgelegd, volgens welke appellant met ingang van 1 maart 2007 een kamer huurt van [M.].
1.3. Het College heeft een onderzoek ingesteld naar het recht op bijstand van appellant. Daarbij is dossieronderzoek verricht en zijn registers geraadpleegd. Op 8 februari 2007 zijn appellant en [M.] gehoord en is een aangekondigd huisbezoek verricht op het opgegeven adres. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapportage van 23 februari 2007.
1.4. Bij besluit van 23 februari 2007 heeft het College de aanvraag van 7 februari 2007 afgewezen op de grond dat appellant een gezamenlijke huishouding voert met [M.], omdat zij hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en zij voor elkaar zorgen door een bijdrage te leveren in de kosten van de huishouding of op een andere manier, en voorts op de grond dat het gezamenlijke inkomen hoger is dat de voor hen beiden geldende bijstandsnorm.
1.5. Bij besluit van 19 juli 2007 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van
23 februari 2007 ongegrond verklaard en het verzoek om toekenning van schadevergoeding afgewezen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 19 juli 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat tussen hem en [M.] geen sprake is van kostendeling of financiële verstrengeling, zodat er geen sprake is van wederzijdse verzorging. De in de rapportage vermelde gegevens zijn ten onrechte als vaststaand aangenomen, nu deze niet aan appellant zijn voorgelegd en deze niet door hem voor akkoord zijn ondertekend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt onder verwijzing naar zijn uitspraak van 2 september 2008 (LJN BF0926) voorop dat de beoordelingsperiode in dit geval loopt van 7 februari 2007, zijnde de datum met ingang waarvan om bijstand is gevraagd tot en met 23 februari 2007, zijnde de datum van het primaire besluit op die aanvraag.
4.2. Ingevolge artikel 3, derde lid, van de WWB is van een gezamenlijke huishouding sprake, indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
4.3. Ingevolge artikel 3, vierde lid, aanhef en onder a, van de WWB wordt een gezamenlijke huishouding in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en zij met elkaar gehuwd zijn geweest of in de periode van twee jaar voorafgaande aan de aanvraag van bijstand voor de verlening van bijstand als gehuwden zijn aangemerkt.
4.4. De Raad stelt vast dat de commissie voor de bezwaarschriften in haar advies van 9 juli 2007 aan het College heeft geadviseerd de afwijzing van de aanvraag te handhaven op de in 4.3 weergegeven wettelijke grondslag. Het College heeft in het besluit van 19 juli 2007 dit advies overgenomen, maar eveneens de onder 4.2 genoemde wettelijke grondslag toegepast met handhaving van de onder 1.4 genoemde motivering van het primaire besluit van 23 februari 2007. Hieruit volgt dat het besluit van 19 juli 2007 berust op een tegenstrijdige en daarom ondeugdelijke motivering.
4.5. De rechtbank heeft hetgeen in 4.4 is overwogen niet onderkend. De aangevallen uitspraak komt daarom voor vernietiging in aanmerking. Het beroep is gegrond. Het besluit van 19 juli 2007 wordt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vernietigd.
4.6. De Raad ziet evenwel aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten, daaronder begrepen de afwijzing van het verzoek om toekenning van schadevergoeding. Daartoe overweegt hij dat uit 1.1 volgt dat appellant en [M.] in de periode van twee jaar voor de aanvraag van 7 februari 2007 voor de verlening van bijstand zijn aangemerkt als gehuwden. Nu niet in geschil is dat appellant gedurende de hier te beoordelen periode zijn hoofdverblijf had in dezelfde woning als [M.], moet daarom een gezamenlijke huishouding worden aangenomen tussen [M.] en appellant en is niet relevant of er sprake was van wederzijdse verzorging. Daarom had appellant geen recht op bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Het College was daarom gehouden de aanvraag af te wijzen.
5. De Raad ziet aanleiding om het College te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 644,-- in beroep en op € 322,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 19 juli 2007;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven;
Veroordeelt het College in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 966,--, waarvan € 322,-- te betalen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het College aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 146,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en J.J.A. Kooijman en O.L.H.W.I. Korte als leden in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2010.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) J.M. Tason Avila.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip gezamenlijke huishouding.
IJ