ECLI:NL:CRVB:2010:BL7245

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-530 WWB-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijstand en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 december 2009, waarin zijn aanvraag om bijstand werd afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 8 maart 2010 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker had eerder een aanvraag om bijstand ingediend, welke door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam op 6 april 2009 was afgewezen. Het College verklaarde het bezwaar van verzoeker tegen deze afwijzing op 9 juli 2009 ongegrond, omdat verzoeker niet had voldaan aan zijn medewerkingsverplichting. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna verzoeker in hoger beroep ging.

Verzoeker heeft in zijn verzoek om voorlopige voorziening gespecificeerd dat hij schorsing van de aangevallen uitspraak wenst, alsook een voorschot op de bijstandsuitkering en een veroordeling van het College in de proceskosten. Hij betwist dat hij onvoldoende medewerking heeft verleend aan een huisbezoek en stelt dat zijn recht op bijstand wel degelijk kan worden vastgesteld. Gezien zijn financiële situatie en de dreigende woningontruiming, verzocht hij om een snelle beslissing.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er geen zodanig spoedeisend belang is dat de uitspraak van de Raad op 23 maart 2010 niet kan worden afgewacht. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat indien het besluit van 9 juli 2009 in hoger beroep niet standhoudt, er mogelijkheden zijn voor het College om een nieuw besluit te nemen. De uitspraak is gedaan zonder zitting, en de voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht.

Uitspraak

10/530 WWB-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om voorlopige voorziening van:
[verzoeker] (hierna: verzoeker),
in verband met het hoger beroep van:
verzoeker
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 december 2009, 09/3717 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
verzoeker,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 8 maart 2010
I. PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Verzoeker heeft tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de voorzieningenrechter naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Bij besluit van 6 april 2009 heeft het College de door verzoeker op 18 maart 2009 ingediende aanvraag om bijstand in de kosten van levensonderhoud afgewezen.
1.2. Bij besluit van 9 juli 2009 heeft het College het bezwaar van verzoeker tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. Hieraan heeft het College ten grondslag gelegd dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld omdat verzoeker - kort samengevat - de op hem rustende medewerkingsverplichting niet is nagekomen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 9 juli 2009 ongegrond verklaard.
3. Verzoeker heeft bij het op 25 januari 2010 ingediende verzoek om een voorlopige voorziening verzocht om schorsing van de aangevallen uitspraak, het toekennen van een voorschot ter hoogte van een bijstandsuitkering en een veroordeling van het College in de proceskosten. Verzoeker bestrijdt dat hij onvoldoende medewerking heeft verleend aan het op zijn woonadres gebrachte huisbezoek en is van mening dat zijn recht op bijstand wel kan worden vastgesteld. Gelet op een ontstane schuldenlast ten gevolge van het ontbreken van enig inkomen en de per 1 februari 2010 aangezegde woningontruiming acht verzoeker het noodzakelijk dat de voorzieningenrechter op korte termijn uitsluitsel geeft over zijn recht op bijstand.
4. In overleg met de gemachtigde van verzoeker is vervolgens afgesproken dat het tegen de aangevallen uitspraak ingestelde hoger beroep met toepassing van artikel 8:52 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) versneld zal worden behandeld, in welk geval de gemachtigde van verzoeker het verzoek om een voorlopige voorziening zou intrekken. Vervolgens is die zaak geagendeerd op de zitting van de Raad op 23 maart 2010. Op de herhaalde verzoeken vanwege de Raad om de intrekking van de voorlopige voorziening schriftelijk te bevestigen, heeft de gemachtigde van verzoeker uiteindelijk bij brief van 2 maart 2010 zonder nadere motivering laten weten dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet wordt ingetrokken.
5. Naar aanleiding van het thans voorliggende verzoek om een voorlopige voorziening, overweegt de voorzieningenrechter van de Raad als volgt.
5.1. Ingevolge artikel 8:81 van Awb en artikel 21 van de Beroepswet (Bw) kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Bw hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5.2. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen door verzoeker is aangevoerd geen zodanig spoedeisend belang dat de uitspraak naar aanleiding van het onderzoek ter zitting van de Raad op 23 maart 2010 niet kan worden afgewacht. Hierbij wijst de voorzieningenrechter er nog op dat indien het besluit van 9 juli 2009 in hoger beroep geen stand houdt, artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb de Raad de mogelijkheid biedt om het College een termijn te stellen voor het nemen van een nieuw besluit of het verrichten van een andere handeling alsmede zo nodig een voorlopige voorziening te treffen.
5.3. Uit het voorgaande volgt dat het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk ongegrond is, zodat de voorzieningenrechter, gelet op artikel 8:83, derde lid, van de Awb, uitspraak kan doen zonder zitting.
5. Voor bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep;
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman, in tegenwoordigheid vanR.B.E van Nimwegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2010.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) R.B.E. van Nimwegen.
IJ