ECLI:NL:CRVB:2010:BL7103

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-4282 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om functieonderhoud en gelijkheidsbeginsel in ambtenarenrecht

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 4 maart 2010, gaat het om het hoger beroep van de erven van een ambtenaar die verzocht om functieonderhoud. De betrokkene, werkzaam als medewerker vreemdelingentoezicht A (MVT A), had eerder een verzoek ingediend om zijn functie in overeenstemming te brengen met de werkzaamheden die hij feitelijk verrichtte, welke volgens hem gelijk waren aan die van medewerker vreemdelingentoezicht B (MVT B), die in een hogere salarisschaal was ingeschaald. De korpsbeheerder had dit verzoek afgewezen en het bezwaar van de betrokkene ongegrond verklaard. Tegen deze besluiten is geen beroep ingesteld, waardoor deze rechtens onaantastbaar zijn geworden.

Later, in 2007, diende de betrokkene opnieuw een verzoek in voor functieonderhoud met terugwerkende kracht, verwijzend naar een vergelijkbaar geval van een collega, H, die met terugwerkende kracht was ingeschaald in salarisschaal 8. De korpsbeheerder wees dit verzoek af, met de motivatie dat de situatie van de betrokkene niet gelijk te stellen was aan die van H, aangezien de betrokkene geen beroep had ingesteld tegen de eerdere afwijzing van zijn verzoek. De rechtbank Zutphen had in een eerdere uitspraak de korpsbeheerder opgedragen om H met terugwerkende kracht in te schalen, maar de betrokkene had deze mogelijkheid niet benut.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de korpsbeheerder niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel had gehandeld. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen termen aanwezig waren voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 4 maart 2010, waarbij de voorzitter en de leden van de Raad de beslissing bevestigden.

Uitspraak

08/4282 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de erven van [Betrokkene], gewoond hebbende te [woonplaats], (hierna: appellanten)
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 26 juni 2008, 07/1663 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellanten
en
de Korpsbeheerder van de politieregio [regio] (hierna: korpsbeheerder)
Datum uitspraak: 4 maart 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellanten hebben hoger beroep ingesteld.
De korpsbeheerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2010. Appellanten hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Dammingh, advocaat te Woerden. De korpsbeheerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Niks, werkzaam bij de politieregio [regio].
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. [Betrokkene] (hierna: betrokkene) was van 1 november 1996 tot 1 januari 2004 werkzaam als medewerker vreemdelingentoezicht A (hierna: MVT A) bij de Vreemdelingendienst van de politieregio [regio]. Aan deze functie was de salarisschaal 7 verbonden.
1.2. Omstreeks september 1998 heeft betrokkene de korpsbeheerder gevraagd zijn functie van MVT A in overeenstemming te brengen met de door hem feitelijk verrichte werkzaamheden welke volgens betrokkene dezelfde waren als die van de medewerker vreemdelingentoezicht B (hierna: MVT B); aan deze laatste functie was de salarisschaal 8 verbonden. Bij besluit van 29 oktober 1998 heeft de korpsbeheerder dit verzoek om functieonderhoud afgewezen en betrokkene opgedragen zich bij het verrichten van zijn werkzaamheden te beperken tot die van de MVT A. Bij besluit van 22 april 1999 heeft de korpsbeheerder het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 29 oktober 1998 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit is geen beroep ingesteld zodat dit rechtens onaantastbaar is geworden.
1.3. Bij brief van 23 januari 2007 heeft betrokkene de korpsbeheerder verzocht om functieonderhoud voor de periode van 1 november 1996 tot 1 januari 2004 met dienovereenkomstige functiewaardering en inschaling in salarisschaal 8. Hij heeft zich daarbij beroepen op het naar zijn stelling soortgelijke geval van zijn collega H die naar aanleiding van een verzoek om functieonderhoud ten aanzien van zijn functie MVT A met terugwerkende kracht is ingeschaald in salarisschaal 8. Bij besluit van 14 februari 2007 heeft de korpsbeheerder dit verzoek afgewezen. Daarbij is overwogen dat het geval van betrokkene niet gelijk kan worden gesteld met dat van H. Bij het bestreden besluit van 28 augustus 2007 heeft de korpsbeheerder het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 14 februari 2007 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft betrokkene beroep bij de rechtbank ingesteld. Op 16 januari 2008 is hij overleden. Appellanten hebben de procedure voortgezet.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
3.1. Blijkens de gedingstukken en het ter zitting verhandelde spitst dit geschil zich toe op de vraag of de korpsbeheerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld. De Raad beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt. H, op wiens geval betrokkene zich heeft beroepen, heeft op 27 mei 2001 een verzoek om functie-onderhoud ingediend en heeft na de afwijzende beslissing op dit verzoek procedures aangespannen die tot drie achtereenvolgende uitspraken van de rechtbank Zutphen hebben geleid, die alle een vernietiging van door de korpsbeheerder genomen beslissingen op bezwaar inhielden. Bij de laatste van deze uitspraken, gedaan op 20 januari 2006, heeft de rechtbank zelf in de zaak voorzien door in het kader van functieonderhoud voor de periode van 1 juni 2001 tot 1 januari 2004 als functie van H die van MVT B vast te stellen. Deze uitspraak noopte de korpsbeheerder ertoe om H voor genoemde periode, en dus met terugwerkende kracht, te salariëren naar schaal 8. Deze hogere salariëring was dus een direct en noodzakelijk gevolg van de uitspraak van de rechtbank. Betrokkene heeft echter terzake van de afwijzing van zijn in 1.2 genoemde verzoek om functie-onderhoud geen beroep bij de rechtbank ingesteld. Reeds hierom kan zijn geval niet op een lijn worden gesteld met dat van H.
3.2. Appellanten hebben ter zitting nog gewezen op de vaststelling door de korpsbeheerder op 22 december 2004 van een - organieke - functiebeschrijving voor de periode van 1 juni 2001 tot 1 januari 2004, die in de plaats kwam van die van de functie MVT A. De Raad ziet evenwel niet in dat de vaststelling van deze (uiteindelijk niet geëffectueerde) functiebeschrijving waaraan de salarisschaal 7 was verbonden, gevolgen kan hebben voor de beoordeling in dit geschil, nu betrokkene aanspraak maakte op salarisschaal 8.
3.3. Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker als voorzitter en H.G. Rottier en J.Th. Wolleswinkel als leden, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2010.
(get.) K. Zeilemaker.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
HD