[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 12 juni 2008, 07/2364 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 5 maart 2010
Namens appellante heeft mr. P.P.J.L. Appelman, advocaat te Alkmaar, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2010. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.M.C. Beijen.
1.1. Appellante, voorheen werkzaam in een kaasfabriek, is in november 1994 uitgevallen met psychische klachten. Per 14 november 1995 is haar, onder meer, een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, die laatstelijk werd berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 80 tot 100%.
1.2. In oktober 2006 heeft een verzekeringsarts appellante onderzocht in het kader van de ASB-keuring en voor appellante beperkingen aangenomen in verband met rugproblematiek en psychische klachten. Deze beperkingen zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Een arbeidskundige heeft op basis van de FML functies geselecteerd uit het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem en het verlies aan verdiencapaciteit berekend op minder dan 15%. In overeenstemming hiermee heeft het Uwv bij besluit van 23 maart 2007 de WAO-uitkering van appellante per 15 mei 2007 ingetrokken.
2. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 14 augustus 2007 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
4.1. Namens appellante is, samengevat, in hoger beroep aangevoerd dat bij haar sprake is geweest van een ernstige neurotische ontwikkeling, die jarenlang aanleiding was voor volledige arbeidsongeschiktheid. Appellante acht haar medische situatie niet verbeterd. Zij meent dat daarom een extra zorgvuldige medische onderbouwing van het bestreden besluit aan de orde is. Appellante heeft de Raad verzocht om een psychiatrisch onderzoek.
4.2. Het Uwv heeft zijn standpunt onverminderd gehandhaafd.
5.1. De Raad is, anders dan appellante, van oordeel dat aan het bestreden besluit een voldoende zorgvuldig medisch onderzoek is voorafgegaan. De verzekeringsarts beschikte over recente informatie van de huisarts en de behandelaar bij de GGZ Noord-Kennemerland. In het kader van de bezwaarschriftprocedure heeft appellante zelf nog informatie van de huisarts en de GGZ ingediend. Vervolgens heeft de bezwaarverzekeringsarts appellante gezien op de hoorzitting. Blijkens haar rapport van 29 juni 2007 heeft de bezwaarverzekeringsarts alle beschikbare medische informatie bij de heroverweging betrokken.
5.2.1. De verzekeringsarts heeft als diagnose gesteld spanningsklachten nek/schouder gebied zonder bewegingsbeperking, status na HNP en verwerkingsproblematiek/sociale problematiek. De bezwaarverzekeringsarts concludeerde, mede op basis van de nadere informatie van de huisarts en de GGZ, dat bij appellante niet sprake is van een ernstige psychische decompensatie, want de huisarts en de GGZ vermelden een aanpassingsstoornis met depressieve kenmerken/matige depressie en kenmerken van een posttraumatische stressstoornis. Wel achtte de bezwaarverzekeringsarts het aangewezen appellante in verband met een hielspoor enigszins beperkt te achten voor lopen. Zij paste de FML hiertoe aan.
5.2.2. De Raad ziet in de beschikbare medische informatie onvoldoende aanleiding voor twijfel aan het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts. De door appellante in eerste aanleg ingebrachte nadere medische informatie in de vorm van een rapport van de verzekeringsarts W.M. van der Boog van 16 mei 2008 en een brief met bijlage van Illuminatus, Instituut voor transculturele psychiatrie, psychotherapie & onderzoek van 15 mei 2008 zijn door de bezwaarverzekeringsarts van commentaar voorzien. De Raad acht dit commentaar overtuigend. Bovendien wijst de Raad erop dat appellante zich pas in oktober 2007 met een toename van psychische klachten bij de huisarts heeft gemeld, die haar vervolgens heeft verwezen naar Illuminatus. Dit is geruime tijd na de datum in geding. Gelet hierop acht de Raad een psychiatrisch onderzoek niet aan de orde. Voorts heeft de Raad in de medische stukken geen aanleiding gevonden voor twijfel aan de voor appellante aangenomen psychische en fysieke beperkingen.
5.3. De arbeidsdeskundige heeft een vijftal functies geselecteerd die appellante met haar beperkingen zou kunnen vervullen. In bezwaar is de functie brugwachter komen te vervallen. De schatting berust thans op de functies samensteller metaalwaren (SBC-code 264140), wikkelaar/samensteller (SBC-code 267050) en machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122). De Raad is van oordeel dat, mede in aanmerking genomen de toelichting op de markeringen in de functiebelastingen, deze drie functies voor appellante geschikt moeten worden geacht.
5.4. Hetgeen in 5.1 tot en met 5.3 is overwogen leidt tot de conclusie dat de rechtbank het beroep van appellante terecht ongegrond heeft verklaard. Gelet hierop dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en R.C. Stam en M.S.E. Wulffraat-van Dijk als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van de Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2010.