[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 31 maart 2008, 07/2509 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 5 maart 2010
Mr. ing. D. Klazema, arbeidsdeskundige Patiëntendesk Nierpatiëntenvereniging Nederland te Bussum, heeft namens appellant hoger beroep ingesteld en het Uwv heeft verweer uitgebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2010.
Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Klazema. Voor het Uwv is verschenen
C. van Nood.
1. Bij besluit van 1 maart 2007 is ongegrond verklaard appellants bezwaar tegen het besluit van 6 september 2006 om met toepassing van met name (kortings-)artikel 44 van de WAO de WAO-uitkering aan appellant (laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25%) in verband met de hoogte van diens inkomsten uit arbeid per 1 juli 2006 voorlopig gedurende zes maanden niet meer uit te betalen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank appellants beroep tegen evenvermeld besluit op bezwaar ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - met het oog op het door appellant in hoger beroep ingenomen standpunt kort samengevat - overwogen dat het Uwv terecht heeft geweigerd de SIOM-opleiding van tien maanden die door appellant als WAO-er op kosten van het Uwv is doorlopen met als doel hem meer geschikt te maken voor reïntegratie in zijn oude sector en volgens het Uwv voor een groot deel bestond uit algemene vaardigheden zoals computergebruik en vaardigheidstraining, aan te merken als een nieuw verworven bekwaamheid in de zin van artikel 21, derde lid, van de WAO. Voorts heeft de rechtbank overwogen appellant niet te volgen in diens stelling dat op grond van die bepaling ter vaststelling van het in aanmerking te nemen maatmaninkomen niet langer moet worden uitgegaan van de (jarenlang tot aan zijn uitval wegens nierinsufficiëntie op 3 juni 1996 uitgeoefende) functie van winkelmedewerker gedurende 40 uren per week, maar van de (sedert 1 december 1999 uitgeoefende) functie van secretaresse gedurende 20 uren per week, per 1 juni 2003 secretaresse/receptionist gedurende gemiddeld 25,5 uren per week.
3. In hoger beroep heeft appellant zich - ter zitting nader geëxpliciteerd - onveranderd gesteld op het standpunt dat bij het nemen door het Uwv van het besluit van 6 september 2006 maatmanwisseling aan de orde was. Immers, indien hij de SIOM-opleiding niet (met goed gevolg) zou hebben doorlopen, dan zou hij per 1 december 1999 niet in aanmerking zijn gekomen voor en niet zijn benoemd in de functie van secretaresse, welke functie per 1 juni 2003 is uitgebreid naar secretaresse/receptionist en welke (combi-)functie hij nog steeds uitoefent. De SIOM heeft vastgesteld dat hij nog geen ervaring had met werkzaamheden in een geautomatiseerde werkomgeving. De door hem gevolgde opleiding bedrijfsadministratief medewerker bestond uit negen vakken waarvan een aanmerkelijk deel was gericht op de werkzaamheden als secretaresse die hij per 1 december 1999 is gaan verrichten. Door die duidelijke scholing heeft hij, los van de bedrijfs- of beroepssfeer van herkomst, nieuwe bekwaamheden verworven waarmee hij op de arbeidsmarkt een functie is (kunnen) gaan uitoefenen. Zodoende is voldaan aan de bij artikel 21, derde lid, van de WAO gestelde voorwaarden voor toepassing van maatmanwisseling, aldus appellant.
4.1. De Raad volgt appellant niet in diens standpunt en overweegt daartoe als volgt.
4.2. In het te dezen van toepassing zijnde artikel 21, derde lid, van de WAO is bepaald dat bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid, zoveel doenlijk, rekening wordt gehouden met verkregen nieuwe bekwaamheden. Gelijk de Raad in eerdere uitspraken heeft geoordeeld (met betrekking tot artikel 21, tweede lid, aanhef en onder b, van de WAO, de voorloper van deze bepaling; zie de uitspraak van 22 juni 1989, LJN ZB1973) moet voor toepassing van deze bepaling toch primair worden gedacht aan nieuwe bekwaamheden die zijn verworven door het (met succes) volgen van een opleiding van enige duur en zwaarte. De door appellant gevolgde SIOM-opleiding voldoet niet aan dit vereiste.
In het rapport van de arbeidsdeskundige P. van Orsouw van 11 november 1997, opgesteld naar aanleiding van de door of voor appellant ingediende aanvraag om vergoeding van de kosten van het volgen van die in oktober 1997 startende en tot en met augustus 1998 durende reïntegratie-opleiding, is vermeld dat appellant reïntegratie als boekhouder of (financiëel) administratief medewerker beoogt, dat hij geen werkervaring heeft in de richting waarin hij werk zoekt, dat er bij zijn werkgever na het met goed gevolg hebben doorlopen van die opleiding geen baan is of zal zijn, dat zonder die opleiding zijn kans op een baan binnen de beoogde beroepssector zeer klein is, dat na die opleiding zijn kans op een start-functie in die sector aanzienlijk beter is en dat die opleiding bestaat uit leren omgaan met de computer, boekhouden en vaardigheidstrainingen.
4.3. Met hetgeen hij heeft aangevoerd en gelet ook op de door hem ter zitting desgevraagd gegeven beschrijving van die opleiding qua inhoud en tijdsbeslag, is appellant er niet in geslaagd de Raad ervan te overtuigen dat die opleiding verder strekt dan algemeen vormend en dan het verkrijgen/vergroten van de kans op toegang tot de arbeidsmarkt, met name in een andere sector dan waarin hij tot aan zijn uitval jarenlang werkzaam is geweest. Appellant heeft geen van de SIOM afkomstige stukken met gegevens over de toen door hem aan dat instituut gevolgde opleiding ingebracht. Op basis van de ter tafel gekomen gegevens kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat die opleiding in overwegende mate het karakter heeft gehad van bijscholing en praktijktraining, zonder specifiek gericht te zijn geweest op het uitoefenen van de aanvaarde functie van secretaresse.
5. Gelet op het vorenstaande faalt het hoger beroep en dient bijgevolg de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2010.
(get.) M.A. van Amerongen.