[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 26 november 2008, 08/1043
(hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 5 maart 2010
Namens appellante heeft H.J.A. Aerts, werkzaam bij Delescen advocaten, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2010. Appellante is aldaar met haar gemachtigde Aerts verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.G.M. Huijs.
1.1.Voor een uitvoerig overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad in de eerste plaats naar hetgeen de rechtbank hieromtrent in de aangevallen uitspraak, gelet op de gedingstukken met juistheid, heeft weergegeven.
1.2. De Raad vermeldt hier dat appellante met ingang van 27 oktober 1986 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Deze uitkering is bij besluit van 1 november 2005 met ingang van 2 januari 2006 ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 15% bedroeg. Bij besluit op bezwaar van 22 juni 2006 heeft het Uwv het besluit tot intrekking van de uitkering gehandhaafd. De Raad heeft bij uitspraak van 6 maart 2009 (LJN BH5144) de uitspraak van de rechtbank Roermond van 21 december 2006, waarbij het beroep tegen het besluit van 22 juni 2006 gegrond was verklaard, vernietigd en het inleidend beroep ongegrond verklaard.
1.3. Omdat appellante op 1 juli 2004 tussen de 45 en 50 jaar oud was, is ter uitvoering van artikel 34, vijfde lid, van de WAO de mate van haar arbeidsongeschiktheid per 22 februari 2007 door het Uwv herbeoordeeld op basis van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten zoals dit tot 1 oktober 2004 (het oSB) gold. Bij besluit van 18 december 2007 is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante wederom op minder dan 15% gesteld. Het hiertegen gemaakte bezwaar is door het Uwv gegrond verklaard. Bij het thans bestreden besluit van 23 mei 2008 is aan appellante per 22 februari 2007 uitkering ingevolge de WAO verleend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
2.1. De rechtbank heeft – gelet op alle voorhanden medische gegevens – geen aanknopingspunten gevonden om de eindconclusies van het (bezwaar)verzekeringsgeneeskundig onderzoek in twijfel te trekken en heeft in de aangevallen uitspraak als haar oordeel gegeven dat het bestreden besluit op een juiste medische grondslag berust.
2.2. Ten aanzien van de arbeidskundige kant van de schatting heeft de rechtbank overwogen dat ook als een functie waarin een VMBO-niveau is vereist (waarover appellante niet beschikt) zou vervallen voldoende arbeidsplaatsen (17) in de SBC-code 272043 resteren. Met betrekking tot de overige functies heeft de rechtbank overwogen dat niet valt in te zien waarom appellante, gelet op de combinatie van genoten opleiding en werkervaring, niet tot het verrichten van eenvoudig productiewerk als door de (bezwaar)arbeidsdeskundige geselecteerd, in staat zou zijn te achten.
2.3. De rechtbank heeft daarop het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante hoofdzakelijk medische gronden aangevoerd. Voorts heeft appellante met betrekking tot de geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag liggende functies aangevoerd dat deze, uitgaande van de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde beperkingen, geschikt zijn, maar ongeschikt als van verdergaande medische beperkingen wordt uitgegaan.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Het hoger beroepschrift van appellante en de pleitnoties ter zitting van de Raad zijn in nagenoeg gelijkluidende bewoordingen opgesteld als de pleitnotities die appellantes gemachtigde gebruikt heeft ter zitting in eerste aanleg. Haar stellingen in hoger beroep heeft appellante niet doen steunen op nieuwe medische gegevens waaraan aanknopingspunten zouden kunnen worden ontleend om het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden. Evenmin is appellante aan de hand van de beschikbare medische gegevens erin geslaagd aannemelijk te maken dat het oordeel van de rechtbank niet gevolgd kan worden. De enkele herhaling van bij de rechtbank al aangevoerde medische gronden is daartoe in dit geval onvoldoende.
4.3. Met betrekking tot de geschiktheid van de functies in medisch opzicht overweegt de Raad ambtshalve dat haar niet is ontgaan dat bij de functie van medewerker gordijnen (SBC-code 272043) sprake is van een mogelijke overschrijding op het item 1.9.7 (deadlines/produktiepieken), omdat onder een zekere tijdsdruk wordt gewerkt bij afwezigheid van zieke collega’s. De arbeidsdeskundige heeft na overleg met de verzekeringsarts deze functie geschikt geacht, omdat dit in elk werk aan de orde kan zijn. Hoewel deze motivering wel van heel algemene aard is, ziet de Raad geen reden die functie deswege niet geschikt te achten. Appellante is niet beperkt voor werk onder een zekere tijdsdruk, maar in het bijzonder voor werk waarbij deadlines gehaald moeten worden (zoals op de redactie van een krant) of waarin produktiepieken voorkomen. Ook overigens heeft de Raad, mede gelet op de door de arbeidsdeskundige en bezwaararbeidsdeskundige gegeven toelichtingen, geen reden om de in de arbeidsmogelijkhedenlijst van 20 mei 2008 opgenomen en aan de schatting ten grondslag liggende functies niet geschikt te achten.
5. Uit het hiervoor overwogene vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2010.
(get.) M.A. van Amerongen.