[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 20 mei 2009, 08/1235 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 maart 2010
Namens appellant heeft mr. M.J. Vaessen, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv voerde verweer en reageerde schriftelijk op de door appellant ingebrachte nieuwe stukken. Het Uwv legde over zijn ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen besluit van 10 augustus 2009 (hierna: bestreden besluit 2) en de daaraan ten grondslag liggende stukken. Voorts werd nog een (aanvullend) rapport van bezwaararbeidsdeskundige C.P. van Wijk van 14 oktober 2009 ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2009, waar het Uwv zich liet vertegenwoordigen door M. Florijn en appellant zich liet bijstaan door mr. Vaessen.
1. Het inleidende beroep richt zich tegen het besluit van 20 maart 2008 (hierna: bestreden besluit 1) ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Daarbij beslist het Uwv op het bezwaar van appellant tegen zijn besluit van
2 oktober 2007 en beëindigt de WAO-uitkering van appellant per 3 december 2007. Weliswaar kan hij om medische redenen zijn eigen werk niet meer doen, maar met gangbare arbeid kan hij volgens het Uwv ongeveer 89% verdienen van zijn loon als full time uitzendkracht/magazijnmedewerker.
2. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde bestreden besluit 1 en droeg het Uwv op een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar.
3.1. De Raad gaat uit van de volgende, tussen partijen niet bestreden, feiten.
3.2. Vanaf 1 april 2001 werkt appellant in aangepast werk voor 20 uur per week. Het betreft een tijdelijke, gesubsidieerde baan. In subsidie voor dit werk is in elk geval tot 1 januari 2012 voorzien.
3.3. Het Uwv verving bestreden besluit 1 door bestreden besluit 2 tot de verlaging van de WAO-uitkering van appellant met ingang van 3 december 2007. Appellant is op grond van zijn feitelijk verworven verdiensten vanaf die datum ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 45%.
4. Appellant stelt thans dat de schatting op zijn feitelijke verdiensten achterwege dient te blijven, omdat zijn vangnetbaan gelijk is aan arbeid in de zin van de Wet sociale werkvoorziening (WSW). Hij doet in dat verband mede een beroep op de toepassing van artikel 11 van de Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomsten uit arbeid (hierna: de Regeling).
5.1. De Raad overweegt het volgende.
5.2. De Raad stelt vast dat het Uwv met bestreden besluit 2 niet geheel aan de bezwaren van appellant is tegemoet gekomen. Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht strekt het beroep van appellant zich mede hiertoe uit.
5.3. Appellant behoudt belang bij een beoordeling van bestreden besluit 1, omdat hij verzocht heeft om toekenning van een vergoeding van de wettelijke rente. Gelet op de omstandigheid dat appellant met ingang van 3 december 2007 alsnog is ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 45% wijst de Raad het verzoek van appellant toe om het Uwv te veroordelen in de vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering. Wat betreft de wijze waarop het Uwv de rente dient te berekenen, verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 1 november 1995 (LJN ZB1495).
5.4. Naar het oordeel van de Raad gaf het Uwv met bestreden besluit 2 terecht toepassing aan het dwingendrechtelijke artikel 44, tweede lid, van de WAO (oud). Het beroep van appellant op de uitzonderingsbepaling in het derde lid van artikel 44 van de WAO faalt, omdat hij geen arbeidsovereenkomst heeft als bedoeld in de hoofdstukken 2 en 3 van de WSW.
5.5. De Raad kan appellant niet volgen in zijn stelling dat hij onder artikel 11 van de Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomsten valt, reeds omdat deze regeling is gebaseerd op artikel 44, vijfde en zesde lid, WAO welk artikel in het onderhavige geval niet (meer) van toepassing is.
6. Het beroep tegen het besluit van 10 augustus 2009 faalt.
7. De Raad ziet geen reden voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak en veroordeelt het Uwv tot vergoeding van wettelijke rente als hiervoor is aangegeven;
Verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2010.