ECLI:NL:CRVB:2010:BL6376

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-4682 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling dagloon WIA-uitkering en toepassing van artikel 24 van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 februari 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. Appellant had een WIA-uitkering aangevraagd, maar was het niet eens met de vaststelling van zijn dagloon door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had appellant een uitkering toegekend van € 1.930,75 bruto per maand, gebaseerd op een dagloon van € 136,96. Appellant stelde dat het dagloon niet correct was berekend, omdat bedragen ter zake van opgebouwde aanspraken op tantième en vakantiebijslag niet waren meegenomen. Hij voerde aan dat deze bedragen wel degelijk in aanmerking genomen moesten worden bij de vaststelling van het dagloon.

De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en in hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten. Het Uwv voerde verweer en stelde dat de bedragen die appellant noemde, terecht niet waren meegenomen, omdat deze niet in het refertejaar waren genoten. De Raad stelde vast dat de referteperiode voor de vaststelling van het dagloon liep van 18 augustus 2003 tot en met 15 augustus 2004, en dat appellant in die periode een loon had genoten van € 35.196,02, inclusief vakantiebijslag en tantième.

De Raad oordeelde dat het Uwv en de rechtbank terecht artikel 24, tweede lid, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen van toepassing hadden geacht. Aangezien het refertejaar geheel vóór 1 januari 2007 lag, was het correct dat de bedragen die appellant na afloop van het refertejaar had ontvangen, niet in de berekening van het dagloon waren meegenomen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

08/4682 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 24 juni 2008, 07/1654 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 25 februari 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2010. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.F. Bär, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 16 augustus 2006 heeft het Uwv appellant met ingang van 1 september 2006 een uitkering ingevolgde de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toegekend van € 1.930,75 bruto per maand. Deze uitkering is gebaseerd op een dagloon van € 136,96.
1.2. Bij besluit van 22 januari 2007 heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 16 augustus 2006 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 22 januari 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft deze uitspraak in hoger beroep bestreden. Evenals in bezwaar en beroep heeft appellant aangevoerd dat het dagloon niet juist is berekend, omdat daarin niet zijn meegenomen de bedragen ter zake van opgebouwde aanspraken op tantième en vakantiebijslag en het bedrag van een nabetaling door de werkgever wegens niet opgenomen vakantiedagen.
4. Het Uwv heeft daartegen verweer gevoerd. Daarbij is naar voren gebracht dat de door appellant genoemde bedragen terecht niet in aanmerking zijn genomen, omdat het daarbij gaat om loon dat niet in het refertejaar is genoten.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. Tussen partijen is niet in geschil dat de referteperiode voor de vaststelling van het dagloon in dit geval loopt van 18 augustus 2003 tot en met 15 augustus 2004. In de referteperiode heeft appellant volgens opgave van de werkgever een loon genoten van € 35.196,02. In dat bedrag zijn begrepen uitbetaalde bedragen aan vakantiebijslag en tantième. Op basis van dat bedrag is het dagloon berekend.
5.2. Zoals uit artikel 13, eerste lid, van de WIA en artikel 2, eerste lid, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (hierna: Besluit) blijkt, is uitgangspunt bij de vaststelling van het dagloon, waarnaar een WIA-uitkering wordt berekend, het loon dat de verzekerde volgens opgave van zijn werkgever daadwerkelijk heeft genoten.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van het Besluit worden, in afwijking van dat uitgangspunt, de opgebouwde vakantiebijslag en een opgebouwd bedrag aan extra periodiek salaris in het dagloon opgenomen. Daartoe worden de bedragen aan vakantiebijslag die de werknemer onder die titel in de volledige aangiftetijdvakken in het refertejaar heeft genoten eerst in mindering gebracht op het totale in dat jaar genoten loon. Artikel 24, tweede lid, van het Besluit bepaalt dat, indien de werknemer in de aangiftetijdvakken in refertejaren gelegen vóór 1 januari 2007 loon heeft genoten waarin bedragen aan vakantiebijslag en extra periodiek salaris zijn opgenomen, artikel 3, eerste lid, van het Besluit buiten aanmerking blijft. Het dagloon wordt dan berekend door het loon dat de werknemer in het refertejaar heeft genoten te delen door 261.
5.3. Het Uwv en de rechtbank hebben op de situatie van appellant terecht artikel 24, tweede lid, van het Besluit van toepassing geacht. Het refertejaar is immers geheel gelegen vóór 1 januari 2007 en appellant heeft in het refertejaar loon genoten waarin vakantiegeld en extra periodiek salaris (tantième) zijn begrepen.
5.4. Voorts staat vast dat de door appellant bedoelde bedragen, welke naar zijn mening bij de vaststelling van het dagloon moeten worden betrokken, alle zijn uitbetaald na afloop van het hier van toepassing zijnde refertejaar. De rechtbank is dan ook op goede gronden tot de conclusie gekomen dat de van toepassing zijnde wettelijke regels geen ruimte bieden om bij de bepaling van het dagloon met deze bedragen rekening te houden. Het Uwv heeft het dagloon derhalve op juiste wijze berekend.
5.5. Al hetgeen appellant verder heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
5.6. Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en R. Kooper en C. van Viegen als leden, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2010.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) R.L.G. Boot.
SG