ECLI:NL:CRVB:2010:BL6136
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - meervoudig
- A. Beuker-Tilstra
- A.J. Schaap
- H.R. Geerling-Brouwer
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de in mindering te brengen pensioeninkomsten op de uitkering van een vervolgde uitkeringsgerechtigde
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 februari 2010 uitspraak gedaan in het geding tussen appellant, een vervolgde uitkeringsgerechtigde, en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Appellant heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerster, waarin werd bepaald dat zijn pensioen van Kunst en Cultuur in mindering zou worden gebracht op zijn periodieke uitkering. Dit besluit was genomen naar aanleiding van een inlichtingenformulier dat appellant had ingediend, waaruit bleek dat hij vanaf 1 januari 2007 een pensioen ontving. Verweerster had eerder een berekeningsbeschikking afgegeven, waarin een negatieve bijstelling van de uitkering was opgenomen, wat leidde tot terugvordering van een teveel betaald bedrag.
Tijdens de zitting op 14 januari 2010 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat het pensioen, dat hij had verdiend door te werken, niet in mindering zou moeten worden gebracht. De Raad overwoog echter dat op grond van artikel 19, eerste lid, van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945, alle overige inkomsten, met uitzondering van inkomsten uit tegenwoordige arbeid, in mindering moeten worden gebracht op de uitkering van een ongehuwde uitkeringsgerechtigde van 65 jaar of ouder. De Raad concludeerde dat het pensioen van appellant onder de definitie van overige inkomsten valt en dat verweerster verplicht was om dit in mindering te brengen.
De Raad oordeelde verder dat de terugvordering van teveel uitbetaalde uitkering ook dwingendrechtelijk was, wat betekent dat verweerster niet kon afwijken van deze bepaling. Appellant's verzoek om de terugvordering te verrekenen met verhuiskosten werd afgewezen, omdat de wet hier geen ruimte voor biedt. Uiteindelijk verklaarde de Raad het beroep van appellant ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor vergoeding van proceskosten.