ECLI:NL:CRVB:2010:BL6135

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-264 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verhuis- en inrichtingskosten op basis van medische noodzaak

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1937 in het voormalige Nederlands-Indië, beroep ingesteld tegen een besluit van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, dat op 18 december 2008 is genomen. Appellant had een aanvraag ingediend voor vergoeding van verhuis- en herinrichtingskosten, welke aanvraag op 26 september 2008 werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het ontbreken van een medische noodzaak of medisch sociale wenselijkheid voor de verhuizing. Appellant stelde dat zijn oude woonomgeving, gekenmerkt door hangjongeren, een gevoel van onveiligheid met zich meebracht, wat leidde tot een verergering van zijn psychische klachten.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 11 februari 2010 uitspraak gedaan. De Raad overwoog dat de verweerster een medische noodzaak voor de verhuizing slechts aanwezig acht wanneer deze voortvloeit uit ziekten of gebreken die verband houden met de vervolging. De Raad concludeerde dat uit de medische gegevens niet bleek dat de psychische klachten van appellant de verhuizing noodzakelijk maakten. De Raad vond de adviezen van de geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad, die de medische situatie van appellant hadden onderzocht, overtuigend en concludeerde dat er geen aanleiding was om aan de juistheid van deze bevindingen te twijfelen.

Uiteindelijk oordeelde de Raad dat het bestreden besluit in stand kon blijven en verklaarde het beroep van appellant ongegrond. Tevens werd er geen aanleiding gezien om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A. Beuker-Tilstra als voorzitter, en de leden A.J. Schaap en H.R. Geerling-Brouwer, in aanwezigheid van griffier I. Mos.

Uitspraak

09/264 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant] (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 11 februari 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 18 december 2008, kenmerk BZ 48071, JZ/I/70/2008, ten aanzien van hem genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2010. Daar is appellant in persoon verschenen, bijgestaan door zijn zonen [naam zoon 1] en [naam zoon 2]. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1937 in het voormalige Nederlands-Indië, is in 1992 erkend als vervolgde in de zin van de Wet en als zodanig zijn aan hem in de loop van de tijd verschillende voorzieningen toegekend. Daarbij is aanvaard dat de bij appellant aanwezige psychische klachten, gebits- en darmklachten in verband staan met de ondergane vervolging. Een dergelijk verband heeft verweerster niet aanvaard ten aanzien van de bij appellant aanwezige oog-, huid-, rug- en gewrichtsklachten.
1.2. In juli 2008 heeft appellant bij verweerster een aanvraag ingediend om vergoeding van dan wel tegemoetkoming in verhuis- en herinrichtingskosten. Bij besluit van 26 september 2008, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerster op de aanvraag afwijzend beslist op de grond dat voor de voorziening een medische noodzaak of medisch sociale wenselijkheid ontbreekt.
1.3. In beroep heeft appellant in hoofdzaak aangevoerd dat de oude woonomgeving achteruit is gegaan, dat deze omgeving met hangjongeren een groeiend gevoel van onveiligheid heeft gebracht en dat daardoor sprake was van een dreigend isolement. Dat heeft geleid tot een verergering van de bij hem aanwezige psychische klachten.
2. De Raad overweegt als volgt.
2.1. Verweerster acht een medische noodzaak voor verhuis- en herinrichtingskosten als bedoeld in artikel 20 van de Wet slechts aanwezig indien - voor zover hier van belang - een verhuizing naar een andere woning is aangewezen op grond van de uit de vervolging voortvloeiende ziekten of gebreken. De Raad heeft meermalen uitgesproken deze benadering van verweerster niet als onjuist te beoordelen.
2.2. Uit de voorhanden zijnde medische gegevens ziet de Raad niet naar voren komen dat de met de vervolging verbandhoudende psychische klachten van appellant de verhuizing noodzakelijk hebben gemaakt. Van belang hierbij zijn de adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad, welke berusten op een bij appellant verricht medisch onderzoek door één van de adviseurs, de arts G. Kho. De Raad heeft, anders dan door appellant in beroep naar voren is gebracht, geen aanleiding te twijfelen aan de volledigheid van het door deze arts verrichte onderzoek. Hierbij neemt de Raad in aanmerking dat door appellant geen medische gegevens zijn ingebracht die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van de in het rapport vermelde medische bevindingen en conclusies. Uit dat onderzoek komt wel naar voren dat appellant de laatste jaren meer prikkelbaar is, zonder aanwijsbare reden en die prikkelbaarheid ook uit tegenover zijn vrouw, maar dat de overige (causale) psychische klachten stabiel zijn gebleven. Dat er sprake was van een dreigende psychische decompensatie als appellant niet zou verhuizen is de Raad niet gebleken. Het gevoel van onveiligheid dat de woonomgeving bij appellant en zijn echtgenote teweegbracht, kan er niet toe leiden dat daarmee een medische noodzakelijkheid voor de verhuizing aanwezig is.
2.3. Een tegemoetkoming op grond van artikel 21 van de Wet voor verhuis- en herinrichtingskosten pleegt verweerster toe te kennen wanneer er sprake is van - kort weergegeven - een combinatie van niet-causale klachten die de verhuizing noodzakelijk maken en causale klachten die de verhuizing wenselijk maken. Verweerster heeft deze situatie in het geval van appellant niet aanwezig geacht en de Raad kan gelet op de aanwezige medische informatie verweerster in dat standpunt volgen. Zo komt uit de voorhanden zijnde (medische) gegevens naar voren dat met name de keuze is gevallen op een gelijkvloerse woning omdat naar verwachting de knieklachten van appellant, die het traplopen al enigszins bemoeilijken, met het ouder worden zullen toenemen.
3. Gezien het voorgaande kan het bestreden besluit in rechte standhouden en dient het beroep van appellant ongegrond te worden verklaard.
4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en A.J. Schaap en H.R. Geerling-Brouwer als leden, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2010.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) I. Mos.
HD