ECLI:NL:CRVB:2010:BL6105

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-6302 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde aanvraag om herziening eerdere aanvraag tot erkenning als burger-oorlogsslachtoffer

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1944 in het voormalige Nederlands-Indië, een herhaalde aanvraag ingediend om erkenning als burger-oorlogsslachtoffer en toekenning van een periodieke uitkering op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945. De aanvraag werd eerder afgewezen op 21 februari 1994 en 17 mei 1995, omdat verweerster oordeelde dat er geen blijvende invaliditeit of psychisch letsel was als gevolg van oorlogservaringen. Appellante heeft in december 2007 opnieuw verzocht om herziening, maar verweerster heeft deze aanvraag afgewezen op 26 mei 2008, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven tot herziening van de eerdere besluiten.

Tijdens de zitting op 14 januari 2010 heeft appellante haar standpunt toegelicht, waarbij zij verwees naar informatie van haar psychiater, J. Borgerhoff-Mulder. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de rapportage van de psychiater geen nieuwe gezichtspunten biedt die de eerdere besluiten in een nieuw licht plaatsen. De Raad heeft ook de lichamelijke klachten van appellante, psoriasis en lichen sclerosus, beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet in verband kunnen worden gebracht met het oorlogsgeweld, maar voortkomen uit andere oorzaken.

De Raad heeft geoordeeld dat het bestreden besluit van verweerster voldoende gemotiveerd is en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van verweerster. Uiteindelijk heeft de Raad het beroep van appellante ongegrond verklaard en geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

08/6302 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante] (hierna: appellante),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 11 februari 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 23 september 2008, kenmerk BZ 8537, JZ/R70/2008, ten aanzien van haar genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2010. Daar is appellante in persoon verschenen en heeft verweerster zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Blijkens de gedingstukken heeft appellante, geboren in 1944 in het voormalige Nederlands-Indië, in mei 1993 bij verweerster een aanvraag ingediend om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet en om toekenning van onder meer een periodieke uitkering. Verweerster heeft op die aanvraag bij besluit van 21 februari 1994, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het besluit van 17 mei 1995, afwijzend beslist. In dat verband heeft verweerster overwogen dat bij appellante geen sprake is van tot blijvende invaliditeit leidend lichamelijk en/of psychisch letsel als gevolg van haar oorlogservaringen, te weten een betrokkenheid bij een bombardement. Zo komt uit de stukken naar voren dat verweerster in overeenstemming met medische adviezen, welke onder meer berusten op een door de zenuwarts S. Pruyt bij appellante verricht medisch onderzoek, heeft gehandhaafd het oordeel dat de oorlogservaringen van appellante niet verantwoordelijk kunnen worden geacht voor de bij haar aanwezige psychische klachten, maar dat deze volledig verklaarbaar zijn op grond van de opvoedingssituatie van appellante c.q. de affectieve verwaarlozing in de gezinssituatie. Tegen het besluit van 17 mei 1995 heeft appellant geen beroep ingesteld.
1.2. Bij besluit van 6 mei 2003 heeft verweerster een door appellante ingediend verzoek om herziening, overeenkomstig een medisch advies afgewezen op de grond dat er geen redenen zijn om de eerdere beschikkingen te herzien omdat ten aanzien van de bij appellante aanwezige klachten geen nieuwe feiten of gezichtspunten naar voren zijn gebracht en niet is gebleken dat het oordeel van destijds onjuist is geweest. Dat standpunt heeft verweerster gebaseerd op een nader door de geneeskundig adviseur van de Pensioen- en Uitkeringsraad, de arts A.M. Ohlenschlager, bij appellante verricht medisch onderzoek waarbij is gebleken dat de geverifieerde calamiteit van zeer ondergeschikt belang is op het ontstaan van de psychische klachten en de oorzaak moet worden gelegd bij de jeugdsituatie van appellante waarbij sprake is van affectieve verwaarlozing.
Tegen het besluit van 6 mei 2003 heeft appellante geen bezwaar gemaakt.
1.3. Bij schrijven van 2 december 2007 heeft appellante zich wederom tot verweerster gewend en verzocht om toekenning van onder meer een periodieke uitkering. Verweerster heeft deze aanvraag met toepassing van artikel 61, derde lid, van de Wet afgewezen bij besluit van 26 mei 2008, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit, op de grond dat geen relevante nieuwe feiten of gegevens zijn vermeld die aanleiding geven de eerdere besluiten te herzien. Ten aanzien van de door appellante genoemde lichamelijke klachten (psoriasis en lichen sclerosus) is in overeenstemming met medische advisering geoordeeld dat deze aandoeningen niet in verband kunnen worden gebracht met het oorlogsgeweld, maar duidelijk uit andere oorzaken zijn ontstaan.
2. Appellante kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en handhaaft het standpunt dat zij psychisch en lichamelijk is beschadigd door de oorlog en verwijst voornamelijk naar de informatie van haar behandelend psychiater J. Borgerhoff-Mulder, verbonden aan het Sinaï-centrum.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1. De onder 1.3 genoemde aanvraag van december 2007 draagt, wat betreft de psychische klachten, het karakter van een verzoek om herziening van de eerder genoemde besluiten, waarbij verweerster heeft geoordeeld dat het oorlogsgeweld niet in betekenende mate heeft bijgedragen aan het ontstaan van de bij appellante aanwezige psychische klachten.
3.1.1. Op grond van artikel 61, derde lid, van de Wet is verweerster bevoegd op daartoe door de belanghebbende gedane aanvraag een door haar gegeven besluit in het voordeel van de bij dat besluit betrokkene te herzien. Deze bevoegdheid is discretionair van aard, hetgeen met zich brengt dat de Raad het besluit slechts met terughoudendheid kan toetsen. Daarbij staat centraal de vraag of door appellante feiten en omstandigheden in het geding zijn gebracht die aan verweerster bij het nemen van haar eerdere besluit niet bekend waren en dat besluit in een zodanig nieuw licht plaatsen dat verweerster daarin aanleiding had moeten vinden om tot herziening over te gaan.
3.1.2. Van dergelijke gegevens is de Raad, evenals verweerster, niet gebleken. Weliswaar komt uit de rapportage van de psychiater Borgerhoff-Mulder naar voren dat er een geringe verschuiving heeft plaatsgevonden in de diagnostiek van de bij appellante aanwezige psychische klachten, zo diagnosticeerde deze psychiater bij appellante een PTSS, maar levert deze rapportage met betrekking tot het ontstaan van deze klachten geen nieuwe gezichtspunten op.
3.1.3. Uit het voorgaande vloeit voort dat het bestreden besluit op dit punt de aan de orde zijnde terughoudende toets kan doorstaan.
3.2. Met betrekking tot de door appellante genoemde lichamelijke klachten (psoriasis en lichen sclerosus) stelt de Raad vast dat verweerster daarover nu voor het eerst een besluit heeft genomen, zodat het hierover ingenomen standpunt van verweerster door de Raad in volle omvang dient te worden getoetst.
3.2.1. Blijkens de gedingstukken is het standpunt van verweerster gebaseerd op het advies van de geneeskundig adviseur, de arts A.J. Maas. Uit dat advies komt naar voren dat de psoriasis en lichen sclerosus berusten op constitutionele factoren respectievelijk degeneratieve processen en niet in verband kunnen worden gebracht met het hier aanvaarde oorlogsgeweld.
3.2.2. De Raad acht het bestreden besluit op grond van het onder 3.2.1 genoemde advies voldoende voorbereid en gemotiveerd. In de voorhanden medische gegevens heeft de Raad geen aanleiding gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het door verweerster ingenomen standpunt.
3.2.3 Het bestreden besluit kan dus ook op dit punt in rechte standhouden.
4. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep van appellante ongegrond moet worden verklaard.
5. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en A.J. Schaap en H.R. Geerling-Brouwer als leden, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2010.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) I. Mos.
HD