08/4415 AW, 08/4416 AW en 08/4417 AW
op de hoger beroepen van:
[appellant 1], wonende te [woonplaats 1],
[appellant 2], wonende te [woonplaats 2],
[appellant 3], wonende te [woonplaats 3], (hierna: appellanten),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 16 juni 2008, 07/7077, 07/8030 en 07/8031 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage (hierna: college)
Datum uitspraak: 18 februari 2010
Appellanten hebben hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2010. [Appellant 2] is verschenen, bijgestaan door mr. drs. C.J.M. Scheen, werkzaam bij CNV Publieke Zaak, die ook de andere appellanten heeft vertegenwoordigd. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. van Arkel, advocaat te ’s-Gravenhage.
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellanten waren werkzaam bij de brandweer van de gemeente ’s-Gravenhage. De voor hen geldende roosters waren gebaseerd op 54 uur per week, bestaande uit productieve uren én waak- en slaapuren. De verschillende uren werden zodanig verdeeld en gewogen, dat dit resulteerde in een arbeidsduur van 36 uur per week, de omvang van een volledige betrekking. Appellanten ontvingen dan ook een salaris naar zo’n volledige betrekking.
1.2. Per 1 juni 2006 is het Arbeidstijdenbesluit in die zin aangepast dat voor werknemers en ambtenaren die in aanwezigheidsdiensten werken, een maximale arbeidsduur geldt van gemiddeld 48 uur per week. De sociale partners hebben in verband daarmee op 7 maart 2007 het Akkoord Arbeidstijden brandweer gesloten waarin ook afspraken zijn vastgelegd over de aanpassing van de roosters. Afgesproken is om binnen de nieuwe roosters op basis van 48 uur per week tot een dusdanige verdeling van productieve uren én waak- en slaapuren te komen dat het salaris zou blijven overeenkomen met het salaris behorende bij een betrekking van 36 uur per week. Verder is opgenomen dat de ambtenaren die vanaf 1 juni 2006 meer dan gemiddeld 48 uur per week hebben gewerkt, een nabetaling ontvangen die afhankelijk is van het aantal teveel gewerkte uren. Appellanten hebben van het college een dergelijke nabetaling ontvangen in de vorm van een eenmalige uitkering.
1.3. Bij besluiten van 11 april 2007 is aan appellanten op grond van artikel 9b:4, eerste lid, van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Den Haag (ARG) met ingang van 1 mei 2007 buitengewoon verlof verleend, met doorbetaling van 80% van de voor hen geldende bezoldiging.
1.4. De door appellanten tegen deze besluiten gemaakte bezwaren, betrekking hebbend op de hoogte van de in aanmerking genomen bezoldiging, heeft het college bij besluit van 6 augustus 2007 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak de beroepen van appellanten tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1. Gelet op de door partijen ingenomen standpunten spitst het geschil in hoger beroep zich toe op de vraag of de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat het college bij de vaststelling van de hoogte van de bezoldiging terecht de onder 1.2 bedoelde nabetaling buiten beschouwing heeft gelaten. De Raad overweegt hierover het volgende.
3.2. Artikel 9b:4, eerste lid, van de ARG bepaalt, voor zover hier van belang, dat de ambtenaar op zijn verzoek vanaf de leeftijd van 55 jaar volledig buitengewoon verlof wordt verleend, tegen doorbetaling van 80% van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging.
Artikel 9b:2, aanhef en onder a, van de ARG, zoals dit luidt vanaf 1 juli 2006 en voor zover hier van belang, bepaalt dat bezoldiging de optelsom is van het salaris, als bedoeld in artikel 3:1, tweede lid, onder b, van de ARG, de vakantie-uitkering, de eindejaarsuitkering, de functioneringstoelage, de waarnemingstoelage en de in de lokale bezoldigingsverordening genoemde andere toelagen en emolumenten, voor zover die aan de ambtenaar zijn toegekend, berekend over een periode van 12 maanden onmiddellijk voorafgaande aan de datum die voortvloeit uit de toepassing van artikel 9b:4 van de ARG.
3.3. Tussen partijen is niet in geschil dat appellanten zowel over de periode tot 1 juni 2006 als over de periode van 1 juni 2006 tot 1 mei 2007 een salaris hebben ontvangen overeenkomstig het salaris behorende bij een volledige betrekking van 36 uur per week en dat zij op basis van de weging van hun uren feitelijk niet meer dan 36 uur per week werkzaam zijn geweest. Naar aanleiding van het onder 1.2 vermelde akkoord is het college overgegaan tot de daar bedoelde nabetaling, zonder dat met betrekking tot deze nabetaling in de ARG dan wel in de Beloningsregeling gemeente Den Haag een regeling is getroffen. De Raad deelt het standpunt van het college dat de nabetaling geen structureel karakter had en is van oordeel dat deze niet kan worden geschaard onder één van de in artikel 9b:2, aanhef en onder a, van de ARG bedoelde bezoldigingscomponenten. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank dan ook met juistheid vastgesteld dat het college bij de vaststelling van de hoogte van de bezoldiging de nabetaling terecht buiten beschouwing heeft gelaten.
3.4. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komt de Raad tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. De Raad ziet tot slot geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en K. Zeilemaker en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van I. Mos griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2010.