[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 4 november 2008, 08/4226 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 februari 2010
Namens appellante heeft H.J.A. Aerts, werkzaam bij Delescen Advocaten te Roermond, hoger beroep ingesteld. Op 2 februari 2009 zijn de gronden van het hoger beroep ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Daarbij is verwezen naar een rapport van 4 februari 2009 van bezwaarverzekeringsarts M. Hoogeboom-Copier.
Op 6 april 2009 heeft Aerts, voornoemd, een rapport van 20 maart 2009 van anesthesioloog L.L.A. Berry ingezonden. Bezwaarverzekeringsarts Hoogeboom-Copier heeft daar op 20 april 2009 op gereageerd.
Op 12 mei 2009 heeft Aerts, voornoemd, een brief van ademhalingstherapeute S. Marsman-Haagen ingezonden, waar Hoogeboom-Copier op 26 mei 2009 op heeft gereageerd.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 15 januari 2010. Namens appellante is verschenen Aerts, voornoemd. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. C. Vork.
1.1. Appellante ontving vanaf 21 juni 1995 een Wajong-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv de Wajong-uitkering van appellante per 14 oktober 2007 ingetrokken, op de grond dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid minder dan 25% bedraagt. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het ter zake van die intrekking genomen besluit.
1.3. Na onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige heeft het Uwv bij besluit van 14 april 2008 het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft het beroep van appellante, ingesteld tegen het besluit van 14 april 2008 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.2. De rechtbank heeft hierbij overwogen dat zij geen aanknopingspunten heeft om de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen in twijfel te trekken. Ten aanzien van een deel van de klachten oordeelde de rechtbank dat die niet objectiveerbaar gebleken waren, ten aanzien van een ander deel dat de klachten nog niet bestonden ten tijde in geding. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit op een juiste medische grondslag berust.
2.3. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit oordeelde de rechtbank dat deze toereikend was toegelicht.
3.1. In hoger beroep is onder verwijzing naar een medische bijlage en de ingezonden rapporten afkomstig van behandelaars van appellante gesteld dat het Uwv ten onrechte geen beperkingen heeft aangenomen in rubriek I (persoonlijk functioneren) van de FML van 10 maart 2008, ten onrechte nauwelijks relevante beperkingen heeft aangenomen in rubriek II (sociaal functioneren) en ten onrechte geen urenbeperking heeft aangenomen. Ter zitting is namens appellante gesteld dat het maatmanloon onjuist is berekend.
3.2. Het Uwv heeft gemotiveerd zijn standpunt gehandhaafd.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Niet is kunnen blijken dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op basis waarvan het bestreden besluit is genomen, niet zorgvuldig of niet volledig is geweest dan wel heeft geleid tot conclusies die niet juist zijn. Appellante is in het kader van de herbeoordeling tweemaal door een verzekeringsarts van het Uwv onderzocht, haar dagbesteding is uitgevraagd en bij gebrek aan objectiveerbare afwijkingen is uiteindelijk fibromyalgie als restverschijnsel van een obsessieve compulsieve stoornis (dwanggedachten) als diagnose gesteld. Zij werd vervolgens geschikt geacht voor laag energetisch werk. Na de hoorzitting van 18 december 2007, waar appellante informatie afkomstig van de behandelend sector heeft overgelegd, is appellante onderzocht door de bezwaarverzekeringsarts. Deze arts heeft vervolgens bij de huisarts van appellante informatie ingewonnen en na ontvangst daarvan, in haar rapport van 10 maart 2008 uitgebreid gerapporteerd. Zij heeft geen reden gezien om de belastbaarheid anders in te schatten.
4.2. Ook de Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden om aan de juistheid van de vaststelling van de medische belastbaarheid van appellante vanwege het Uwv te twijfelen, waarbij de Raad in aanmerking neemt dat ook uit de in hoger beroep overgelegde medische informatie niet blijkt van objectief medische afwijkingen ten tijde hier in geding. Mede gelet op de activiteiten die appellante gedurende de dag ontplooide, is terecht geen aanleiding gezien om naast de aangenomen beperkingen ook nog een zogenoemde urenbeperking aan te nemen.
4.3. In het onder 4.2 overwogene ligt besloten dat de Raad geen grond ziet voor het instellen van een onderzoek door een medische deskundige.
4.4. De aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies zijn alle afdoende door de (bezwaar)arbeidsdeskundigen toegelicht. De Raad ziet geen aanleiding te oordelen dat deze functies medisch niet passend zouden zijn.
4.5. Met betrekking tot de eerst ter zitting van de Raad betrokken stelling dat het maatmanloon ten onrechte niet op een bedrag van € 13,06 is vastgesteld, overweegt de Raad dat hij, met de vertegenwoordiger van het Uwv wier standpunt door de gemachtigde van appellante (op dit punt) ter zitting niet is weersproken, van oordeel is dat ook dit maatmanloon niet zal leiden tot een voor de Wajong relevante mate van arbeidsongeschiktheid, zodat de Raad deze stelling verder onbesproken laat.
4.6. Gelet op hetgeen onder 4.1 tot en met 4.5 is overwogen, slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak komt dan ook voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en R. Kruisdijk als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2010.
(get.) M.A. van Amerongen.