ECLI:NL:CRVB:2010:BL6089

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-3367 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek van eigen risicodrager om terugkeer naar het publieke bestel en verhaalsbesluit

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een eigen risicodrager, appellante, tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante is per 1 juli 2004 eigen risicodrager geworden voor de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 2 november 2006 een verhaalsbesluit genomen, waarbij appellante verantwoordelijk werd gesteld voor de betaling van de WAO-uitkering van een voormalige werknemer. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit verhaalsbesluit en verzocht om terug te keren naar het publieke bestel. Het Uwv heeft het bezwaar ongegrond verklaard en het verzoek om terugkeer afgewezen, omdat appellante niet aan de voorwaarden voldeed.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat het Uwv in het bestreden besluit voor het eerst had besloten op de aanvraag van appellante om terug te keren naar het publieke bestel. Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen deze niet-ontvankelijkverklaring. In het hoger beroep stelt appellante dat het Uwv geen bezwaarclausule heeft opgenomen in het bestreden besluit, maar dat zij wel in beroep kan gaan bij de rechtbank. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat het verzoek van appellante om terug te keren naar het publieke bestel moet worden aangemerkt als een verzoek om terug te komen van het toestemmingsbesluit voor het eigen risicodragerschap. Dit verzoek valt buiten de procedure over het verhaalsbesluit.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet kan slagen. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskosten worden toegewezen. De uitspraak is gedaan in het openbaar op 26 februari 2010.

Uitspraak

08/3367 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 april 2008, 07/982 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 februari 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. X. Evers, werkzaam bij Koninklijke Metaalunie te Nieuwegein, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2010. Voor appellante is verschenen mr. Evers voornoemd. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is met ingang van 1 juli 2004 eigen risicodrager geworden voor de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Bij besluit van 2 november 2006 (hierna: het verhaalsbesluit) heeft het Uwv aan appellante medegedeeld dat zij verantwoordelijk is voor het betalen van de WAO-uitkering van haar voormalige werknemer [werknemer]. Over de periode 1 juli 2004 tot 17 maart 2006 heeft het Uwv de WAO-uitkering ter hoogte van € 30.050,65 aan de werknemer betaald. Het Uwv verhaalt dit bedrag op appellante.
1.2. Appellante heeft tegen het verhaalsbesluit bezwaar gemaakt, waarbij onder meer is aangevoerd dat het Uwv in zijn onderzoeks- en inlichtingenplicht tekort is geschoten door appellante niet te wijzen op het bestaan van de WAO-uitkering van de werknemer. Voorts heeft appellante verzocht om toepassing van het terugkeerbeleid.
1.3. Bij besluit van 16 maart 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard en het verzoek van appellante om terug te keren naar het publieke bestel afgewezen omdat zij niet aan de voorwaarden van het terugkeerbeleid voldoet.
2. Namens appellante is tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep, voor zover gericht tegen de weigering appellante terug te laten keren naar het publieke bestel, niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het Uwv in het bestreden besluit voor de eerste maal heeft besloten op de aanvraag van appellante om met terugwerkende kracht in het publieke bestel terug te keren en dat dit onderdeel van het bestreden besluit als een primair besluit moet worden aangemerkt, waartegen bezwaar openstaat. De rechtbank heeft het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
3. Het hoger beroep richt zich tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep, voor zover dit ziet op de weigering om appellante terug te laten keren naar het publieke bestel. Aangevoerd is dat het Uwv in het bestreden besluit geen bezwaarclausule heeft opgenomen, maar dat is aangegeven dat wanneer appellante het niet eens is met de afwijzing, zij in beroep kan gaan bij de rechtbank. Appellante meent dat het instellen van beroep in deze omstandigheden niet kan worden bestraft met een niet-ontvankelijkverklaring. Voor de zekerheid is echter namens appellante alsnog een bezwaarschrift ingediend bij het Uwv. Bij besluit van 27 maart 2009 heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard. Hierover is een beroepszaak aanhangig bij de rechtbank Amsterdam. Zowel in die beroepszaak als in het onderhavige hoger beroep zijn namens appellante grieven aangevoerd tegen de berekening die het Uwv voor de toepassing van het terugkeerbeleid heeft gemaakt.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1. Zoals de Raad al vaker heeft overwogen moet een verzoek van een eigen risicodrager om terug te keren naar het publieke bestel worden aangemerkt als een verzoek om terug te komen van het toestemmingsbesluit voor het eigen risicodragerschap. Een verzoek om terug te komen van het toestemmingsbesluit valt buiten de procedure over een verhaalsbesluit. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraak dat de weigering om appellante te laten terugkeren naar het publieke bestel is aan te merken als een primair besluit waartegen bezwaar kan worden gemaakt. De rechtbank heeft derhalve het beroep tegen dit onderdeel van het bestreden besluit terecht niet-ontvankelijk verklaard. De Raad kan derhalve thans niet inhoudelijk ingaan op de grieven over de toepassing van het terugkeerbeleid. De rechtbank zal hierover een oordeel moeten geven in de beroepsprocedure die bij haar aanhangig is over het onder 3 genoemde besluit op bezwaar van 27 maart 2009.
4.2. Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
4.3. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2010.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) T.J. van der Torn.
TM