ECLI:NL:CRVB:2010:BL6083
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en medische grondslagen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 30 maart 2009, waarin het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv om zijn WAO-uitkering te herzien, ongegrond werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 19 februari 2010 uitspraak gedaan. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. D. van der Wal, stelde dat de rechtbank onvoldoende had ingegaan op zijn gronden die hij in zijn brief van 18 februari 2009 had ingediend. Deze gronden betroffen vooral de knieproblemen van appellant en de vraag of de rechtbank voldoende rekening had gehouden met zijn beperkingen.
De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de rechtbank in haar uitspraak wel degelijk aandacht heeft besteed aan de medische situatie van appellant, inclusief de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige. De Raad concludeert dat de rechtbank de beroepsgronden van appellant adequaat heeft besproken en dat er geen nieuwe gronden zijn ingediend die niet eerder in beroep naar voren zijn gebracht. De Raad oordeelt dat er geen medisch objectiveerbare gronden zijn voor het standpunt van appellant dat hij niets met zijn knie kan doen.
Uiteindelijk bevestigt de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De beslissing is genomen door J. Brand, met M.A. van Amerongen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 19 februari 2010.