ECLI:NL:CRVB:2010:BL5571

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-6834 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de ANW-verzekering van een overleden echtgenoot en de gevolgen voor de nabestaande

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante, die in Marokko woont, tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij de Sociale Verzekeringsbank (Svb) zijn besluit handhaafde om de aanvraag van appellante voor een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene Nabestaandenwet (ANW) af te wijzen. De reden hiervoor was dat haar echtgenoot niet verzekerd was voor de ANW op het moment van zijn overlijden op 17 februari 2002. De Centrale Raad van Beroep moest zich buigen over de vraag of artikel 26, zesde lid, van het KB 746, dat per 1 januari 2000 verviel, buiten toepassing had moeten worden gelaten wegens strijd met internationale verdragen of het vertrouwensbeginsel.

De Raad overweegt dat er geen schending is van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, omdat de appellante de mogelijkheid had om zich vrijwillig te verzekeren na het beëindigen van de verplichte verzekering. De Raad concludeert dat de wetgever de mogelijkheid heeft om regelgeving te wijzigen, ook als dit nadelig is voor betrokkenen, en dat er geen situatie is waarin het vertrouwen van de echtgenoot van appellante is gewekt dat hij verzekerd was voor de ANW. Het hoger beroep van appellante wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

08/6834 ANW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats], Marokko (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 oktober 2008, 08/110 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 24 februari 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.A.J. de Roy van Zuydewijn, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift gediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2010. Appellante is verschenen bij haar gemachtigde mr. De Roy van Zuydewijn. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante, geboren in 1951, woont in Marokko en bezit de Marokkaanse nationaliteit. Haar echtgenoot, de heer [naam echtgenoot], is met behoud van een aan hem toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering vóór 1 januari 2000 naar Marokko geremigreerd. In verband met deze uitkering is [echtgenoot] tot 1 januari 2000 verplicht verzekerd geweest voor de volksverzekeringen, laatstelijk op grond van artikel 26 van het Besluit uitbreiding en beperking kring der verzekerden volksverzekeringen 1999 (Stb. 1998, 746, hierna: KB 746). Artikel 26 van KB 746 is per 1 januari 2000 vervallen.
De vervolgens door [echtgenoot] afgesloten vrijwillige verzekering voor de volksverzekeringen is van rechtswege geëindigd wegens het niet tijdig betalen van de verschuldigde premies.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit op bezwaar van de Svb van 29 november 2007 ongegrond verklaard. Bij dit besluit heeft de Svb zijn besluit van 3 oktober 2002, waarbij de aanvraag van appellante van een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) is afgewezen, gehandhaafd. Dit besluit is gebaseerd op de grond dat appellantes echtgenoot niet verzekerd was voor de ANW toen hij op 17 februari 2002 overleed en appellante evenmin recht had op een nabestaandenuitkering op grond van internationale regelingen.
3. In hoger beroep heeft appellante gesteld dat de beëindiging van de verzekering van [echtgenoot] voor de volksverzekeringen in strijd is met het vertrouwensbeginsel en met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verder heeft appellante gesteld dat de weigering om haar een ANW-uitkering toe te kennen in strijd is met het verbod op ongelijke behandeling als neergelegd in diverse internationale verdragen zoals artikel 65, eerste lid, van de Euro-Mediterrane overeenkomst, waarbij een associatie tot stand is gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en haar lidstaten, enerzijds, en het Koninkrijk Marokko, anderzijds, zoals deze in werking is getreden op 1 maart 2000, in verbinding met de EG-Verordening 1408/71, alsook in artikel 14 van het EVRM, artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en politieke rechten, artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM en artikel 3 van het Algemeen verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko.
Ter onderbouwing van deze stelling heeft appellante - met verwijzing naar een rapport van het Juridisch Expertisebureau Clarior van 28 oktober 2008 - betoogd dat het Besluit van 19 december 2005, houdende regels inzake een vrijwillige verzekering op grond van de Algemene Ouderdomswet en de ANW voor in de Europese Unie wonende uitkeringsgerechtigden over een periode gelegen voor 1 januari 2006 (Stb 2005, 720, hierna: KB 720), een ongerechtvaardigd indirect onderscheid naar nationaliteit met zich brengt, aangezien weduwen in Marokko vaker met een afwijzing van hun ANW aanvraag worden geconfronteerd dan de groep personen die vóór 1 januari 2000 met behoud van een langlopende uitkering in een lidstaat van de Europese Unie, de Europese Economische Ruimte of Zwitserland is gaan wonen. Die groep personen is immers ingevolge KB 720 door de Svb alsnog tot 1 januari 2008 in de gelegenheid gesteld zich over de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2005 vrijwillig te verzekeren.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. In het onderhavige geding kan niet opnieuw de vraag aan de orde worden gesteld of de Svb in appellantes geval overeenkomstige toepassing had moeten geven aan KB 720. De Raad stelt vast dat de vraag of de Svb in appellantes geval overeenkomstige toepassing had kunnen geven aan KB 720 in zijn algemeenheid reeds is beantwoord in de uitspraak van de Raad van 15 juni 2009 (LJN BJ3847). De Raad is niet gebleken van feiten of omstandigheden om daarover in het onderhavige geval anders te oordelen.
4.3. Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat [echtgenoot] op het moment van zijn overlijden niet verplicht of vrijwillig verzekerd was ingevolge de ANW of ingevolge de Marokkaanse wettelijke regelingen. Ter beantwoording ligt alleen nog voor de vraag of artikel 26, zesde lid, van het KB 746, waarbij is bepaald dat artikel 26 van KB 746 met ingang van 1 januari 2000 komt te vervallen, wegens strijd met een direct werkende bepaling van een internationaal verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie, dan wel wegens strijd met het vertrouwensbeginsel, buiten toepassing had moeten worden gelaten.
4.4. Met betrekking tot het beroep van appellante op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 9 december 2005 (LJN AU8520) en 6 april 2007 (LJN BA2500). In deze uitspraken heeft de Raad overwogen dat personen van wie de verplichte ANW-verzekering is geëindigd, in de gelegenheid zijn gesteld zich aansluitend vrijwillig te verzekeren tegen een premie die wordt berekend naar het daadwerkelijk genoten inkomen. Anders dan appellante is de Raad van oordeel dat, voor zover de verplichte verzekering voor de ANW kan worden gekwalificeerd als een eigendomsrecht, voor het ontnemen hiervan op deze wijze een toereikende compensatie is geboden, terwijl ook overigens is voldaan aan de in artikel 1 van het Eerste Protocol gestelde voorwaarden. Van een schending van artikel 1 van het Eerste Protocol is dan ook geen sprake.
4.5. Het beroep van appellante op het vertrouwensbeginsel slaagt evenmin. De Raad vermag niet in te zien dat het vertrouwensbeginsel er ten principale aan in de weg staat dat de wetgever regelgeving ten nadele van betrokkenen wijzigt, terwijl evenmin is gebleken van een situatie waarin het te honoreren vertrouwen is gewekt dat [echtgenoot] ten tijde van belang nog verzekerd was voor de ANW.
5. Gelet op het vorenstaande slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en H.J. de Mooij als leden, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2010.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) W. Altenaar.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip verzekerde.
RB