ECLI:NL:CRVB:2010:BL5562

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-3601 WAO + 08-3683 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van uitkering ingevolge de Toeslagenwet met betrekking tot Zusatzrente

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van een uitkering op basis van de Toeslagenwet (TW) aan appellante, die sinds 1 oktober 2002 een maandelijkse Zusatzrente ontvangt van de Bayerische Versorgungskammer. De Centrale Raad van Beroep heeft op 24 februari 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had het beroep van appellante tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaard. De Raad oordeelt dat het Uwv ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de Zusatzrente bij de toekenning van de uitkering, wat leidde tot een onterecht opgelegde boete van € 429,-- aan appellante. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van het Uwv aangegeven dat het boetebesluit niet langer wordt gehandhaafd, wat de Raad ertoe bracht om het besluit van 22 juni 2006 inzake de boete te vernietigen. De Raad bevestigt echter de terugvordering van de teveel betaalde toeslag, aangezien de overwegingen van de rechtbank op dit punt juist zijn. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en het beroep tegen het boetebesluit gegrond verklaard, terwijl de overige delen van de uitspraak zijn bevestigd. Tevens is bepaald dat het Uwv het griffierecht van € 145,-- aan appellante dient te vergoeden.

Uitspraak

08/3601 WAO
08/3683 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats], Duitsland (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 juni 2008, 06/3362 en 06/4388 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 februari 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2010. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.H.H.J. Krijnen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2. Bij besluit van 13 augustus 2003 heeft de Bundesversicherungsanstalt für Angestellte appellante, geboren [in] 1948, met ingang van 1 oktober 2002 een arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend.
1.3. Bij besluit van 14 april 2004 heeft het Uwv appellante met ingang van 27 februari 2003 een pro-rata uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering toegekend.
1.4. Bij besluit van 11 augustus 2004 heeft het Uwv aan appellante met ingang van 27 februari 2003 een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) toegekend.
1.5. Bij besluit van 15 maart 2006 en drie besluiten van 16 maart 2006 heeft het Uwv de aan appellante ingevolge de TW toegekende uitkering met ingang van 27 februari 2003 herzien, op de grond dat bij de toekenning van deze uitkering ten onrechte geen rekening is gehouden met het feit dat appellante sinds 1 oktober 2002 een maandelijkse Zusatzrente ontvangt van de Bayerische Versorgungskammer.
1.6. Bij besluit van 20 maart 2006 heeft het Uwv de over de periode van 27 februari 2003 tot en met 31 maart 2006 aan appellante teveel betaalde toeslag ten bedrage van € 4.224,38 van haar teruggevorderd.
1.7. Bij besluit van 18 april 2006 heeft het Uwv appellante een boete opgelegd van € 429,-- op de grond dat zij het Uwv ten onrechte niet op de hoogte heeft gesteld van het feit dat zij voornoemde Zusatzrente ontving.
1.8. Bij onderscheiden besluiten van 22 juni 2006 heeft het Uwv de bezwaren van appellante tegen de besluiten van 20 maart 2006 en 18 april 2006 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen de besluiten van 22 juni 2006 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij onder meer geoordeeld dat de herzieningsbesluiten van 15 maart 2006 en 16 maart 2006 in rechte vaststaan, zodat het Uwv op grond van artikel 20, eerste lid, van de TW gehouden was om tot terugvordering over te gaan. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat niet is gebleken dat er in de omstandigheden van appellante sprake is van dringende redenen in de zin van artikel 20, vierde lid, van de TW om van terugvordering af te zien.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. De gemachtigde van het Uwv heeft zich ter zitting van de Raad nader op het standpunt gesteld dat het boetebesluit niet langer wordt gehandhaafd. Indien appellante de boete reeds heeft betaald zal het Uwv tot terugbetaling overgaan. Dit leidt de Raad tot het oordeel dat het besluit van 22 juni 2006 inzake de boete (besluit I) voor vernietiging in aanmerking komt, evenals de aangevallen uitspraak voor zover daarbij dit besluit in stand is gelaten.
4.3. Ten aanzien van de terugvordering kan de Raad zich verenigen met de overwegingen van de aangevallen uitspraak ter zake. Hetgeen door appellante in hoger beroep naar voren is gebracht, heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het oordeel dat is neergelegd in de aangevallen uitspraak, zodat die uitspraak in zoverre dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover deze betrekking heeft op besluit I;
Verklaart het beroep tegen besluit I gegrond;
Vernietigt besluit I;
Herroept het boetebesluit van 18 april 2006;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
Bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 145,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en H.J. de Mooij als leden in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2010.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) W. Altenaar.
NK