ECLI:NL:CRVB:2010:BL5466

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-1297 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag bijstandsuitkering en de gevolgen van niet tijdig reageren

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Schiedam ongegrond heeft verklaard. Appellant had op 18 januari 2007 bijstand aangevraagd, maar zijn aanvraag werd op 30 januari 2007 buiten behandeling gesteld omdat hij niet op een geplande afspraak was verschenen en niet tijdig de gevraagde gegevens had verstrekt. Appellant stelde dat hij niet in staat was om zijn brievenbus tijdig te legen, wat leidde tot het niet ontvangen van de uitnodiging voor de afspraak. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat appellant ten tijde van de aanvraag niet in staat was om zijn post tijdig te verwerken. De Raad wijst erop dat de appellant niet voldoende concrete aanwijzingen heeft gegeven om zijn stelling te onderbouwen. De Raad bevestigt dat het College bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De uitspraak van de rechtbank wordt dan ook bevestigd, en er wordt geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

08/1297 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 februari 2008, 07/2062 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Schiedam (hierna: College)
Datum uitspraak: 23 februari 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.A.M. van Leeuwen, advocaat te Schiedam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. van Leeuwen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. S. van Gent, werkzaam bij de gemeente Schiedam.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft zich op 18 januari 2007 gemeld bij de Centrale organisatie voor werk en inkomen (CWI) om bijstand aan te vragen. Bij brief van 19 januari 2007 heeft het College appellant uitgenodigd om op 25 januari 2007 te verschijnen op het kantoor van de Afdeling Werk en Inkomen, om een aantal gegevens te overleggen. Tevens is in deze brief aangegeven dat indien appellant niet op de afspraak verschijnt zonder bericht van hindering te geven, hij uiterlijk op vrijdag 26 januari 2007 tussen 9.00 uur en 10.00 uur telefonisch een nieuwe afspraak dient te maken.
1.2. Bij besluit van 30 januari 2007 heeft het College de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld op de grond dat appellant niet op de afspraak is verschenen en evenmin anderszins tijdig op de brief van 19 januari 2007 heeft gereageerd.
1.3. Bij besluit van 8 mei 2007 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 30 januari 2007 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 8 mei 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 4:5, eerste lid, van de Awb bepaalt, voor zover van belang, dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling gaat het bij een onvolledige of ongenoegzame aanvraag onder meer om het onvoldoende verstrekken van gegevens of bescheiden om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2. Niet in geschil is dat de gevraagde gegevens nodig waren voor een goede beoordeling van de aanvraag. Vaststaat dat appellant de door het College gevraagde gegevens niet binnen de gestelde termijn heeft ingeleverd. Appellant heeft in dit verband aangegeven dat hij te laat kennis heeft genomen van de brief van 19 januari 2007 omdat hij zijn brievenbus niet tijdig heeft geleegd. Verder heeft hij gesteld dat hem dit niet valt aan te rekenen gelet op zijn psychische toestand, de gezondheidstoestand van zijn echtgenote en de drukte rond een verhuizing. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft appellant onder meer gewezen op een brief van zijn huisarts van 23 november 2007 en naar een Behandelplan dagkliniek van de Stichting Centrum ’45 van 1 juli 2009. De Raad ziet in deze gedingstukken echter onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat appellant ten tijde in geding niet in staat was zijn brievenbus tijdig te legen. De Raad wijst erop dat daarvoor in deze stukken concrete aanwijzingen ontbreken.
4.3. Gelet op het voorgaande was het College bevoegd om toepassing te geven aan de in artikel 4:5, eerste lid, van de Awb neergelegde bevoegdheid. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat het College niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.4. De aangevallen uitspraak komt dan ook voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2010.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) J.M. Tason Avila.
SB